Operatie Allied Force
Duur missie: 24 maart 1999 - 20 juni 1999
Aantal militairen: 744
Dodelijke slachtoffers: geen
Dapperheidsonderscheidingen: 2
Kosovo kreeg in de Joegoslavische grondwet van 1974 de status van zelfstandig gebied binnen de deelrepubliek Servië. De meerderheid van de Kosovaren was van Albanese afkomst, een kleine minderheid van Servische. De Servische president Slobodan Milošević ontnam Kosovo in 1989 zijn zelfstandige status.
In de jaren daarna verloren de Albanezen alle rechten die het behoud van de eigen taal en cultuur garandeerden. Het nationalistische gevoel waarop Milošević inspeelde en zijn onderdrukkende beleid tegen de Albanese Kosovaren leidden in de jaren ‘90 tot een gewapende strijd in Kosovo. Die werd in 1998 zo hevig dat hij omringende landen dreigde mee te sleuren.
Niet aan onderhandelingstafel
De internationale gemeenschap deed begin februari 1999 een nieuwe poging de Serviërs en Albanese Kosovaren aan de onderhandelingstafel te krijgen. De Serviërs weigerden echter het voorgelegde akkoord te tekenen, ondanks de grote druk van zowel de VN als de NAVO. De Noord-Atlantische Raad gaf daarop toestemming om luchtaanvallen uit te voeren op doelen in de Federale Republiek Joegoslavië. De luchtaanvallen moesten een einde maken aan de militaire acties en de etnische zuiveringen door Joegoslavische leger- en politie-eenheden en ongeregelde milities in Kosovo.
Luchtaanvallen en havenblokkades
De luchtaanvallen begonnen op 24 maart 1999 en waren in eerste instantie vooral gericht op de luchtverdedigingssystemen, verbindingscentra en aanvoerlijnen van het Joegoslavische leger. Pas in een later stadium werden ook Joegoslavische politie- en legereenheden hevig onder vuur genomen. Schepen van de NAVO blokkeerden tijdens de operatie de Joegoslavische havens. Belgrado ging op 9 juni akkoord met een staakt-het-vuren en de gefaseerde terugtrekking van alle eigen leger- en politie-eenheden uit Kosovo. Operatie Allied Force werd op 20 juni beëindigd.