Land- en zeemacht

De Britse journalist René MacColl schrijft in april 1939 een artikel over het Nederlandse leger, dat volgens hem helemaal klaar is voor de strijd. Volgens hem zou “Nederland geen gemakkelijk hapje voor een vreemd leger zijn.” Daarna overdrijft hij enorm over de beschikbare strijdkrachten: een half miljoen militairen, dat kan uitlopen tot ruim anderhalf miljoen en maar liefst zeshonderd vliegtuigen. Hij had niet verder van de waarheid kunnen zitten.

Als de Tweede Wereldoorlog uitbreekt, bestaat de Nederlandse krijgsmacht uit de Koninklijke Landmacht en de Koninklijke Marine. Zij staan in mei 1940 onder bevel van de Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht, generaal Henri Winkelman. De landmacht bestaat uit een mix van beroepsmilitairen, reservisten en dienstplichtigen. De eerste groep is in de minderheid. Zij zijn meestal officier of onderofficier en zijn tot nu toe vooral bezig geweest met het opleiden van de andere twee groepen. Tijdens de mobilisatie en oorlogsdagen van mei 1940 bekleden zij de belangrijkste commando- en staffuncties. De reservisten en dienstplichtigen zijn vrijwel allemaal korporaal of gewoon soldaat.

Schoolinstituut

De opdracht voor het Nederlandse leger is neutraal zijn. Voor alle mogelijke aanvallen uit alle richtingen liggen verschillende scenario’s klaar, met het verdedigen van het Nederlandse grondgebied als belangrijkste taak. In 1922 is een nieuwe Dienstplichtwet ingegaan. Jaarlijks komen ruim 19.000 dienstplichtigen op voor een diensttijd van vijf-en-een-halve maand. In de jaren daarna komen zij voor herhaaloefeningen terug om hun vaardigheden op peil te houden. Zo bestaat de Nederlandse krijgsmacht vooral uit opleidingseenheden, met slechts weinig beroeps- of reserveofficieren. Omdat de landmacht nu een schoolinstituut is geworden, is het gevolg dat het land erg kwetsbaar is voor een verrassingsaanval.  

Vergroot afbeelding Zwart-witfoto. Een grote groepen militairen fietst over een weggetje tussen weilanden door. Aan weerszijden van het weggetje zijn hekken. De militairen dragen uniformen, helmen en geweren op de rug. Zij fietsen twee-aan-twee.
Beeld: ©NIMH / Fotoafdrukken Koninklijke Landmacht
Een peloton wielrijders onderweg met de M95-karabijn op de rug en extra patroonbandelieren op de borst. Het Bataljon Wielrijders is in 1922 ontstaan, twee jaar later wordt het aantal wielrijders sterk uitgebreid tot een compleet Regiment Wielrijders met vier bataljons.

Als er oorlog uitbreekt, is het Veldleger de kern van de landmacht. Het Veldleger bestaat uit vier korpsen (elk ongeveer 40.000 man), die zelf weer zijn opgedeeld in twee divisies. Daarnaast is er nog een zogenaamde Lichte Divisie. Bij het Veldleger zijn vooral jonge dienstplichtigen ingedeeld. Binnen Vesting Holland is één van deze korpsen beschikbaar als reserve van generaal Winkelman. Vesting Holland is het kerngebied van de landelijke verdediging en bestaat uit ongeveer de huidige Randstad. Hier moet zo lang mogelijk stand worden gehouden. Verder zijn er bij de Stelling Den Helder en het Commando Zeeland nog twee gezagsgebieden. Deze gebieden staan onder bevel van marineofficieren.

Territoriale Bevelhebbers

Wanneer in de jaren dertig de spanning in Europa stijgt, besluit de Nederlandse regering dat de waakzaamheid omhoog moet. Er worden daarom vier zogenaamde Territoriale Bevelhebbers opgericht. Zij moeten in het oosten, noorden en zuiden van het land de boel bewaken en bij een eventuele aanval vertragen. Hier dienen vooral de wat oudere dienstplichtigen. Om de waakzaamheid verder te vergroten, wordt in 1938 de Dienstplichtwet aangepast, zodat er meer parate (gevechts)troepen beschikbaar zijn. Aan elk regiment wordt een paraat bataljon toegevoegd. Omdat deze bataljons posities in de grensgebieden moeten innemen, worden zij de grensbataljons genoemd. Tot slot zijn er achter de linies allerlei ondersteunde eenheden.

Op deze manier lijkt de Nederlandse krijgsmacht inderdaad goed voorbereid op een vijandelijke aanval, precies zoals journalist MacColl schrijft. De linies zijn bezet en door de langdurige mobilisatie is de aanleg van versterkingen en de bouw van bunkers overal goed op gang. Op de mogelijke opmarsroutes vanuit het zuiden en oosten liggen geplande hindernissen en vernielingsvoorbereidingen klaar.

Grote gebreken

Toch zijn er een paar grote gebreken. Zo zijn de troepen niet goed geoefend en zijn er eigenlijk te weinig militairen in verhouding tot de totale bevolking. Andere landen, zoals België, kunnen naar verhouding meer man op de been brengen. Daarnaast is er ook een gebrek aan goed materieel. De uniformen zijn verouderd en niet comfortabel. Ook is er een tekort aan mitrailleurs, kanonnen, mortieren en pantserafweergeschut. Er zijn te weinig (moderne) wapens om de infanterie en cavalerie goed te ondersteunen.

Vergroot afbeelding Zwart-witfoto. Links een open vrachtwagen, in de laadbak zitten zestien militairen met hun rug naar de rijrichting. Daarvoor rijdt een houwitsers die wordt voortgetrokken door een tractorachtig voertuig. In de achtergrond bomen en bos.
Beeld: ©NIMH / Fotoafdrukken Koninklijke Landmacht
Een artillerietrekker (uiterst rechts) trekt een houwitser voort. De bemanningsleden van de houwitsers zitten in de vrachtwagen daarachter.

Maar misschien nog wel het belangrijkste gebrek: het leger is mentaal nauwelijks op een oorlog voorbereid. De doctrines, dus de handleidingen hoe de strijd gestreden moet worden, zijn achterhaald. Daarnaast is de commandovoering niet in staat om leiding te geven aan een bewegelijk gevecht. Veel commandanten hebben onvoldoende leidinggevende capaciteiten en hebben weinig militair inzicht. Zij missen de praktische militaire vorming die hun collega’s in Frankrijk of Duitsland door hun oorlogsverleden wel hebben.

Redelijk modern

De luchtverdediging bestaat uit de luchtwachtdienst, de verlichtingsdienst, luchtdoelartillerie en de luchtvaartbrigade, samen ongeveer tien procent van de legersterkte. Slechts een klein deel hiervan vliegt of is bijbehorend grondpersoneel. De luchtvaartregimenten beschikken in mei 1940 over ongeveer 125 redelijk moderne toestellen, de helft van het geplande aantal. De ongeveer honderd toestellen die achter de hand liggen, zijn verouderd of ongeschikt. Hetzelfde geldt voor de luchtdoelartillerie. Ook zij beschikken over moderne, maar te weinig stukken. De luchtverdediging moet het daarom vooral hebben van een goede organisatie van mensen en middelen.

Lange tijd werken de vier subonderdelen van de luchtverdediging los van elkaar. Pas in de jaren dertig komt er een concreet plan op tafel om ze samen te voegen. Op 1 november 1938 wordt het Commando Luchtverdediging opgericht. Bij de gedeeltelijke mobilisatie twee maanden eerder zijn een hoop tekortkomingen in de luchtverdediging aan het licht gekomen.

Vergroot afbeelding Zwart-witfoto. Twee militairen lopen in een heidelandschap, de linker draagt een helm, de rechter een pet. Achter hen is een enorme rookpluim die het zicht op de achtergrond ontneemt, de militairen draaien hun hoofd en lopen ervandaan.
Beeld: ©NIMH / Vliegbasis Soesterberg
Twee militairen wenden hun hoofd af tijdens een oefening met rookgranaten op de Leusderheide. Verscholen achter het rookgordijn kan de Nederlandse krijgsmacht een verrassingsaanval uitvoeren of juist terugtrekken.

Er wordt een goed geoliede en geïntegreerd luchtverdedigingssysteem uit de grond gestampt. De luchtwachtdienst, de luchtafweerdienst van het Vrijwillige Landstormkorps gaan samenwerken met de kustwacht van de Marine. Er komen drie luchtverdedigingskringen. Binnen deze kringen, waar vitale objecten als vliegvelden in te vinden zijn, worden batterijen met geschut, mitrailleurs en zoeklichten opgesteld. Omdat het niet mogelijk blijkt de bevelvoering centraal te regelen, komen de batterijen én de vliegtuigen onder het commando van de lokale commandanten.

Zeemijnversperringen en kustbatterijen

Voor de Koninklijke Marine is de verdediging van de koloniën de hoofdtaak. In het moederland moet zij de neutraliteit op zee handhaven en de koopvaardij beschermen. Maar omdat ook hier het materieel niet goed is, zijn dat onmogelijke opdrachten. Wat wel kan, in samenwerking met de landmacht, is het beschermen van de zeehavens en de kust van Vesting Holland. Tijdens de algehele mobilisatie stelt de Marine een Kustbewakingsdienst in. Er worden zeemijnversperringen gelegd, die gedekt worden voor kustbatterijen. Op het IJsselmeer is een kleine vloot gestationeerd om landingen op de Afsluitdijk en de kust van Noord-Holland te verijdelen.

Vergroot afbeelding Zwart-witfoto. Een marineschip ligt op een rails en wordt achterstevoren het water in gebracht. Vanaf de punt loopt een lijn met vlaggetjes tot de vlaggenmast in het midden en verder door naar de achterkant. Op de punt is ook een vlaggenmast met de Nederlandse vlag te zien. Links en rechts van het schip staan heel veel mensen op de kade toe te kijken.
Beeld: ©NIMH / Fotoafdrukken Koninklijke Marine
Tewaterlating van flottieljeleider Hr.Ms. Tromp op 24 mei 1937. De bouw van deze lichte kruiser maakt deel uit van een vlootplan dat gericht is op de modernisering en uitbreiding van de Nederlandse vloot. Tijdens de Duitse inval is de Tromp in Nederlands-Indië.

Door het samenwerken met de landmacht is de bevelvoering wat verwarrend. Verschillende marine-eenheden vallen onder het commando van de Chef Marinestaf op het Algemeen Hoofdkwartier in Den Haag, viceadmiraal Johan Furstner. Andere eenheden vallen juist weer onder landmachtcommandanten. Andersom komt ook voor: bij Den Helder en in Zeeland staan landmachteenheden onder het bevel van een marineofficier.

Overtollig marinepersoneel

De Marine beschikt in mei 1940 over ruim honderd schepen. De drie grootste schepen zijn eigenlijk voor de koloniën bedoeld, maar worden voor de zekerheid in Europa gehouden. Verder bestaat de vloot uit (oudere) torpedoboten, onderzeeboten, kanonneerboten, mijnleggers- en vegers en ondersteunende vaartuigen. De Marineluchtvaartdienst (MLD) beschikt over negentig vliegtuigen, vooral voor verkenningsvluchten. Het was eigenlijk de bedoeling om deze hele vloot te moderniseren en uit te breiden, maar daar is het niet meer van gekomen.  

Bij de algehele mobilisatie blijkt dat er een overschot aan marine-dienstplichtigen is. Voor hen moet een andere bestemming worden gevonden. Een deel gaat naar het Bataljon Marinetroepen op Walcheren, in Zeeland. Anderen komen bij het Vrijwillige Landstormkorps Vaartuigendienst of het Korps Pontonniers en Torpedisten terecht. De laatste 450 man belandt bij het marinedepot in Rotterdam, waar nog honderdvijftig mariniers in opleiding zijn.

Vergroot afbeelding Zwart-witfoto. Tien matrozen, allen in wit gekleed, hangen in een gymzaal aan de touwen. Rechts staat een rij andere matrozen in de houding, links staat een instructeur, hij is in het zwart gekleed. Iedereen, matrozen en instructeur, draagt een gasmasker.
Beeld: ©NIMH / Fotoafdrukken Koninklijke Marine
Matrozen van het Korps Mariniers klauteren via een touw omhoog, terwijl ze een gasmasker dragen. Belangrijkste doel van deze training is leren functioneren met een gasmasker op. Het masker maakt zowel adamhalen als kijken moeilijker.