Lucht- en zeestrijd

Behalve op het land wordt in mei 1940 ook volop op het water en in de lucht gevochten. Marineschepen spelen bijvoorbeeld een rol bij de strijd in Rotterdam. Als Duitse troepen op 10 mei de Maasbruggen en een positie op de noordoever innemen, gaan Nederlandse militairen van de landmacht en mariniers in de tegenaanval. Maar daar blijft het niet bij. Vanuit Hoek van Holland komen een paar hulpmijnenvegers, die echter weinig kunnen uitrichten. Rond acht uur ’s ochtends arriveert een torpedoboot, die met twee kanons en ondersteund door twee mijnenvegers en een torpedobootjager, de Duitse stellingen onder vuur neemt. Hier hebben de Duitsers niet op gerekend. Door Duits tegenvuur vanaf het Prinsenhoofd vallen er een paar gewonden op de torpedoboot, die zich moet terugtrekken.

Later die dag komt er vanuit Den Helder een andere torpedobootjager te hulp. Deze wordt onderweg al door Duitse transportvliegtuigen onder vuur genomen. Op de Nieuwe Waterweg, ter hoogte van Vlaardingen, raakt het schip ernstig beschadigt. Het lukt het schip met moeite de Merwedehaven te bereiken, maar de Maasbruggen zijn een brug te ver. De bemanning verlaat het zinkende schip en kan alleen handwapens en een paar mitrailleurs meenemen.  

IJsselmeerflottielje

Al snel na het begin van de Duitse invasie komt op het IJsselmeer het IJsselmeerflottielje in actie. Deze scheepsformatie bestaat op dat moment uit een torpedoboot, een kanonneerboot, een rivierkanonneerboot en een aantal kleinere motorboten. Later komt hier een andere kanonneerboot bij en op 12 mei ook twee mijnenvegers. Diezelfde dag komt er ook steun van de Engelse Royal Navy. Drie torpedoboten varen via IJmuiden en Amsterdam door naar het IJsselmeer.

Vergroot afbeelding Zwart-witfoto. Een marineschip vaart de zee op. In de voorgrond aanmeerpalen in het water, rechts het uiteinde van een landtong met enkele bomen, het water is rimpelig.
Beeld: ©NIMH / Fotoafdrukken Koninklijke Marine
De Hr. Ms. Abraham van der Hulst in de haven van Enkhuizen, mei 1940. Op 10 mei wordt deze mijnenveger aan het IJsselmeerflottielje toegevoegd. Na de Nederlandse capitulatie komt het schip in Duitse dienst.

De belangrijkste taak van het flottielje is voorkomen dat de Duitsers via het meer naar Noord-Holland kunnen oversteken. Om hiervoor te zorgen, worden in de havens van Stavoren en Urk opzettelijk schepen gezonken en in Lemmer de sluisdeuren onklaar gemaakt. Op 12 mei wordt in Stavoren een stoomveerboot door de Duitsers onder vuur genomen en deze raakt hierbij zwaar beschadigd. Eén van de kanonneerboten van het flottielje vuurt terug, waarbij een Duits artilleriestuk een voltreffer te verduren krijgt. Duitse vliegtuigen reageren door de kanonneerboot te bombarderen en tot zinken te brengen.

Het IJsselmeerflottielje is de Duitse Luftwaffe überhaupt niet ontgaan. Ook andere schepen van de formatie worden onder vuur genomen en raken beschadigd. Een andere kanonneerboot weet op eigen kracht Enkhuizen te bereiken, om daar gerepareerd te worden. Aan de andere kant van de Afsluitdijk speelt kanonneerboot Hr.Ms. Johan Maurits van Nassau een belangrijke rol bij de ondersteuning van de Stelling Kornwerderzand.

‘Wankel moreel’

Ook in de wateren van Zeeland is de marine actief. In de haven van Vlissingen liggen op 10 mei meerdere marineschepen. Hiervan komen er maar een paar daadwerkelijk in actie. De Flores, een groot kanonneerboot die in 1944 een belangrijke rol gaat spelen op D-Day, ondersteunt op 14 mei de Nederlandse troepen bij de stellingen op Zuid-Beveland. Een dag later vaart een mijnenlegger naar Zijpe om te voorkomen dat de Duitsers oversteken naar Schouwen-Duiveland. Het schip komt in gevecht met vijandelijke eenheden en raakt ernstig beschadigd. Aan boord heerst een “wankel moreel”: sommige bemanningsleden springen overboord, anderen willen zonder toestemming de witte vlag hijsen. Uiteindelijk wordt het schip aan de zuidkust van Schouwen-Duiveland aan de grond gezet.

Vergroot afbeelding Zwart-witfoto. Een kanaal waar twee schepen in elkaars verlengde tot zinken zijn gebracht. Van de linker steekt alleen de voorpunt, schoorsteen en een paar masten boven het water uit. Van de rechter de achterste helft. In de achtergrond een vuurtoren en havengebouwen.
Beeld: ©NIMH / Losse Fotografische Objecten
Twee Nederlandse schepen zijn door een Britse vernielingsploeg in het toegangskanaal van de haven van IJmuiden tot zinken gebracht.

Magnetische zeemijnen

Om te voorkomen dat de Nederlandse kusthavens worden gebruikt voor de aanvoer van geallieerde versterkingen, werpen Duitse vliegtuigen al in de vroege ochtend van 10 mei magnetische zeemijnen bij onder andere Den Helder, IJmuiden, Hoek van Holland en Vlissingen. Dit gaat de volgende dagen zo door. Het heeft alleen niet het gewenste effect. Bijna alle havens blijven, hoewel soms beperkt, in bedrijf. Alleen vanuit Rotterdam komen schepen nauwelijks nog weg.

Van het ruimen van de mijnen komt niet veel terecht, vooral omdat de marine hier geen ervaring mee heeft. Een aantal schepen gaat hierbij verloren. Bij een sleepboot die in de Scheldemonding zinkt, is de stuurman de enige overlevende. Zowel de Britten als de Fransen helpen met het ruimen van de mijnen. Maar ook zij hebben hier niet al te veel ervaring mee en ook zij verliezen daardoor enkele schepen.

In de middag van 14 mei komt er een ware uittocht naar Engeland op gang. Die dag geeft de plaatsvervangend chef van de Marinestaf, schout-bij-nacht Floris Heeris, het bevel om zoveel mogelijk personeel en materieel in veiligheid te brengen en de oversteek te laten maken. Vanuit Den Helder vertrekken meer dan twintig mijnenleggers, torpedoboten en andere vaartuigen. Een groot aantal weet de haven niet te verlaten en wordt tot zinken gebracht. In de volgende dagen verlaten verschillende andere marineschepen ook de havens van Zeeland en gaan, soms via Frankrijk, op weg naar Engeland.

De eerste bommen

Kort na middernacht op 10 mei zien luchtwachtposten in Noord-Nederland veel vliegtuigbewegingen richting het westen. Er wordt gedacht dat het Duitse toestellen zijn die onderweg zijn naar Engeland. Het zijn inderdaad Luftwaffe-vliegtuigen, maar boven de Noordzee dalen ze tot lage hoogte, draaien zich om en zetten weer koers naar Nederland. Kort na vier uur ’s ochtends vallen de eerste bommen op vliegvelden in en rond Rotterdam, Den Haag en Eindhoven. Andere vliegvelden, zoals bij Den Helder en op Texel, worden met mitrailleurs onder vuur genomen. Na deze verrassingsaanval volgen transportvliegtuigen met parachutisten en luchtlandingstroepen.

Vergroot afbeelding Zwart-witfoto. Een vliegtuig staat op de grond en is met takken en netten gecamoufleerd, daaromheen rennen en lopen militairen, sommigen kijken angstig naar iets rechts buiten beeld.
Beeld: ©NIMH / Fotoafdrukken Koninklijke Luchtmacht
Het luchtalarm klinkt op Vliegveld Bergen. Nederlands grondpersoneel en militairen rennen langs een gecamoufleerd vliegtuig op zoek naar dekking.

De Militaire Luchtvaart, zoals de Koninklijke Luchtmacht dan nog heet, beschikt over enkele tientallen Fokkers en Douglas-vliegtuigen op de vliegvelden van Ypenburg, Schiphol, De Kooy (bij Den Helder) en Waalhaven (in Rotterdam). Op het vliegveld bij Bergen gaat het vreselijk mis. Door de drassige grasmat staan de Fokkers hier op elkaar gepakt op het betonnen platform. Na de verrassingsaanval van de Duitsers ontstaat er verwarring bij het opstijgen. Slechts één jachtvliegtuig weet op te stijgen, de rest blijft aan de grond en raakt beschadigd. Op de andere vliegvelden gaat het beter. Vanaf De Kooy gaan alle elf vliegtuigen de lucht in met de opdracht “Zie maar wat je tegenkomt”.

Strijd in de lucht

Vanaf Waalhaven kunnen acht Fokkers tussen de vallende bommen nog net opstijgen en de strijd met de vijand aangaan. Naar eigen zeggen halen zij dertien Duitse toestellen neer, een claim die achteraf te hoog blijkt te zijn. Omdat het vliegveld zelf het toneel van zware gevechten is geworden, moeten de ‘Rotterdamse’ jachtkruisers naar andere vliegvelden uitwijken. Sommigen landen wegens brandstofgebrek op het strand van Oostvoorne.

Vanaf Ypenburg stijgen negen Fokkers en elf Douglas-toestellen op en worden direct omringd door vliegtuigen van de Luftwaffe. Vooral de bemanningsleden van de Douglassen krijgen het zwaar te verduren. Binnen een uur zijn er acht gesneuveld, zeven gewond geraakt en vrijwel alle vliegtuigen gaan verloren. Op Schiphol gaan zeventien vliegtuigen de lucht in; aan het einde van de dag zijn er nog maar zes van over. Sommigen keren terug, anderen wijken uit naar Souburg, Bergen en De Kooy. Verkenningsvliegtuigen die boven Valkenburg, Ockenburg en Waalhaven kleine bombardementen uitvoeren, lijden minder verliezen.

Vergroot afbeelding Zwart-witfoto. Het wrak van een vliegtuig ligt in een weiland en staat nog in brand. De piloot staat ernaast, gekleed in lange leren jas en een helm op, hij kijkt in de camera. Zes anderen, politieagenten, inspecteren het brandende restant van het toestel.
Beeld: ©NIMH
De Fokker van luitenant Jan Bosch is tijdens de landing in brand geschoten. Bosch weet zich te redden en laat zich direct daarna bij zijn vliegtuig fotograferen.

Aan het eind van de eerste oorlogsdag is de Militaire Luchtvaart al meer dan gehalveerd. De volgende dagen vechten zij met de rug tegen de muur. Met de weinige vliegtuigen die er nog zijn, probeert men de Maas- en Moerdijkbruggen te vernietigen en de troepen op de Grebbeberg te ondersteunen. Het haalt niet veel uit; de overmacht is te groot en de Luftwaffe heerst in de lucht. De Nederlandse legerleiding vraagt de Britse Royal Air Force (RAF) tevergeefs om hulp en om jachtvliegtuigen te sturen. De RAF wil hun kostbare Hurricanes en Spitfires niet riskeren.

Een klein succes

Ook de luchtdoelartillerie (met bijna tienduizend man en ruim achthonderd kanonnen en mitrailleurs) kan geen vuist maken. Aan het zuidfront van Vesting Holland worden de batterijen en pelotons al snel uitgeschakeld. Op plekken waar zij zich wel ongestoord kunnen concentreren op hun taak zijn er meer successen, zoals bij Den Haag. Een flink aantal Duitse toestellen wordt neergeschoten of beschadigd. Vooral de langzamere transportvliegtuigen blijken kwetsbaar. Toch wordt de uitvoering van de Duitse planning niet veel gehinderd.

Vergroot afbeelding Zwart-witfoto. Een vliegtuig is geraakt en stort neer, er steekt een grote vlam uit de onderkant, gevolgd door een lange streep rook.
Beeld: ©NIMH
Een Duits transportvliegtuig stort brandend neer. Omdat het toestel soms op niet meer dan 150 meter hoogte voorbij vliegt, is het een relatief makkelijk doelwit voor de Nederlandse luchtdoelartillerie en jachtvliegtuigen.

De Marine Luchtvaartdienst (MLD) speelt in de Meidagen een zeer kleine rol. De watervliegtuigen die in de vroege ochtend van 10 mei patrouillevluchten uitvoeren, worden na het begin van de gevechten meteen teruggeroepen. Later die dag krijgt de MLD de opdracht om twee ministers en hun echtgenotes naar Engeland over te brengen. Behalve nog enkele verkenningsvluchten is de rol van de MLD hiermee uitgespeeld. Op 14 mei evacueren 23 watervliegtuigen met bijna 75 man personeel via Noord-Frankrijk naar Engeland.

Op twee vliegscholen uit Zeeland na, weet nauwelijks personeel van de Militaire Luchtvaart naar het buitenland te ontkomen. Degenen die dat wel lukken, worden in de RAF opgenomen en vormen de kern van de Nederlandse eenheden die onder Britse vlag de strijd voortzetten.