Mobilisatie
Het is eigenlijk geen verrassing dat Duitsland op 10 mei 1940 Nederland binnenvalt. Al vijf jaar eerder gaat er binnen de legerleiding een bericht rond dat waarschuwt voor de politieke ontwikkelingen in Duitsland en Italië. De opsteller, generaal-majoor Izaäk Reijnders, is ervan overtuigd dat de Nederlandse neutraliteit niet gerespecteerd zal worden. In de jaren daarna lopen de spanningen in Europa op, vooral vanaf het moment dat Duitsland het Rijnland bezet en vervolgens Oostenrijk inlijft. Hierop reagerend gaat in Nederland in 1938 een gedeeltelijke mobilisatie van start, de Buitengewone Oproeping Uitwendige Veiligheid (BO-UV).
Verschillende fases
Door de internationale dreigingen is in Nederland een beveiligingssysteem ingevoerd, waarin militair personeel in verschillende fases wordt opgeroepen. Hierdoor wordt er niet meteen tot algemene mobilisatie overgegaan. De eerste fase houdt in dat de grensbataljons worden opgeroepen. De tweede fase is niet meer dan een waarschuwing voor de derde fase: de inwerkingstelling van de BO-UV. De BO-UV betekent voor de landmacht ten eerste dat enkele bataljons worden ingezet voor de beveiliging van versperrings- en vernielingspunten. Daarnaast moet het Peeldetachement delen van Noord-Brabant onderwater zetten en mijnen aanleggen. Tot slot worden alle onderdelen van de luchtverdediging en kustartillerie gemobiliseerd en ingezet. Zo moet Nederland voldoende beschermd zijn tegen een plotselinge aanval.

In september 1938 komen de Europese grootmachten in München tot een akkoord. Duitsland mag het Duitstalige Sudetenland van Tsjechoslowakije hebben, maar ziet af van verdere inname van het land. Dit zorgt korte tijd voor wat rust. Nadat Italië in april 1939 Albanië is binnengevallen, komt het tot een tweede gedeeltelijke mobilisatie. En daar blijft het niet bij. Nadat Duitsland en de Sovjet-Unie in augustus een niet-aanvalsverdrag hebben getekend, volgt diezelfde maand het waarschuwingsbericht voor de voormobilisatie van Nederlandse troepen. In de vroege morgen van 1 september volgt het bericht tot algehele mobilisatie. Enkele dagen eerder is generaal Reijnders tot Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht benoemd.
In de dagen daarna spoeden dienstplichtigen, reserve- en militiepersoneel zich naar hun oorlogsbestemming. Deze verplaatsing loopt voorspoedig en twee dagen later zijn alle troepen op hun plek. De krijgsmacht – landmacht en marine – telt op dat moment ongeveer 295.000 man. De oudste lichting dienstplichtigen heeft de leeftijd van 35 jaar. Toch zijn zij allesbehalve klaar voor de strijd. Veel van hen hebben na hun dienstplicht nauwelijks nog een uniform of wapen aangeraakt.

Iedereen zijn plekje
De eerste dagen van de mobilisatie staan in het teken van kennismaken, inkwartieren, administratie en het uitdelen van wapens en uitrusting. De verdedigingslinie bij Utrecht, namelijk de Nieuwe Hollandse Waterlinie, wordt op voorbereidingspeil gebracht. Daarnaast worden door het gehele land versperringen aangebracht en verdedigingslinies aangelegd en versterkt. Na een paar weken heeft iedereen zijn plekje gevonden. Een militair schrijft half september: “De wanorde van de eerste mobilisatiedagen is voorbij. Alles is tot rust gekomen en nu ook de spanning van de eerste dagen is geweken, komt de verveling. Er wordt wat geëxerceerd, er wordt wat theorie gehouden en verder is het rustig.”
De legering van de militairen vindt eerst nog plaats in scholen, schuren, kantoren en fabrieksloodsen. Omdat dit op de lange termijn geen oplossing is, worden overal in het land barakkenkampen opgericht. Om de verveling tegen te gaan, ontstaan in veel plaatsen burgercomités die voor een opgewekte stemming onder de troepen moeten zorgen. Vanuit de krijgsmacht zorgt de organisatie Ontwikkeling en Ontspanning voor boeken, tijdschriften, bordspellen, muziekvoorstellingen en feestavonden.
Conflict bij legerleiding
Na de mobilisatie stelt het Veldleger zich op om een aanval vanuit het oosten op te vangen. Twee legerkorpsen moeten de Gelderse Vallei verdedigen en twee brigades moeten een aanval over de rivieren afschermen. Een ander legerkorps en de Lichte Divisie moeten in Noord-Brabant voorkomen dat de provincie gebruikt wordt voor een opmars richting het westen. Binnen de legerleiding staan opperbevelhebber Reijnders en generaal-majoor Jan baron van Voorst tot Voorst, de commandant van het Veldleger, lijnrecht tegenover elkaar. Ze zijn het niet eens over hoe de verdediging het best kan worden ingericht. Reijnders wil het Veldleger laten terugtrekken tot achter de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Van Voorst tot Voorst wil juist dat de hoofdverdedigingslinie in de Gelderse Vallei komt. Hij laat de militairen die daar al liggen flink graven en bouwen om de, niet erg sterke, Grebbelinie te verstevigen. Als ook de minister van Defensie, Adriaan Dijxhoorn, aan het inzicht van Reijnders begint te twijfelen, laat Reijnders zich op 6 februari 1940 ontslaan. Luitenant-generaal Henri Winkelman volgt hem op.

Nieuw verdedigingsplan
Winkelman hakt snel een aantal knopen door. Terugtrekken achter de Nieuwe Hollandse Waterlinie is voor hem te risicovol. Bovendien ziet hij in dat het leger te zwak is om het hele land te verdedigen. Daarnaast zijn de militairen te slecht geoefend en uitgerust voor mobiele oorlogvoering. Zijn enige optie is om zo lang mogelijk stand te houden, zodat de geallieerden genoeg tijd hebben om te hulp te schieten. Zelf standhouden is bovendien nodig, omdat het niet mogelijk blijkt om samen met de Belgen en Fransen één front te vormen. Winkelman laat daarom bewust een gat vallen met de Belgische linies.
Vier aaneengesloten linies moeten vanaf het IJsselmeer langs de grote rivieren naar de Noordzee om Vesting Holland verdedigen. De Grebbelinie is hierbij de belangrijkste. Er blijven ook troepen in Noord-Brabant, die de schijn van een hardnekkige verdediging moeten wekken. In werkelijkheid is het plan dat deze eenheden na de Duitse inval zo snel mogelijk richting Vesting Holland terugtrekken. Omdat het leger volgens Winkelman niet in staat is tot een beweeglijk optreden, worden de stellingen verder versterkt en voorbereid op een zogenaamde stilstaande verdediging.

Als begin april de Duitse luchtlandingstroepen een belangrijke rol spelen bij de inname van Noorwegen en Denemarken, neemt Winkelman ook maatregelen om zo’n situatie in Nederland te voorkomen. De vliegvelden rond Den Haag worden versterkt met extra infanterie-eenheden en in Wassenaar komt een regiment Huzaren dat als brandweer kan optreden en snel in kan grijpen.
Langs de grenzen komen detachementen die vooral moeten waarschuwen en vertragen. Het vertragen moet gebeuren door bruggen en verkeersknooppunten onklaar te maken. Daarna moeten deze troepen zich terugtrekken achter de verdedigingslinies, zoals de Stelling Kornwerderzand, de Grebbelinie en de Peel-Raamstelling.

Zenuwpezen
Op 9 mei 1940 stuurt majoor Bert Sas, de Nederlandse militair attaché in Berlijn, een bericht naar het hoofdkwartier in Den Haag: de Duitse invasie zal snel plaatsvinden. Omdat Sas wel vaker alarm heeft geslagen, slaan sommige officieren de waarschuwing in de wind. Luitenant-kolonel Jacobus van de Plassche noemt zijn ondergeschikten een stelletje zenuwpezen en verlaat al snel het hoofdkwartier om een biertje te drinken. Hij zegt: “Ik wens niet meer gestoord te worden. Ze komen toch niet. En hij vertrekt.” Opperbevelhebber Winkelman neemt de waarschuwing wel serieus. Vanuit zijn huis in Wassenaar snelt hij onmiddellijk naar het hoofdkwartier. Hij stuurt een bericht naar alle troepen en roept op tot opperste waakzaamheid: “Van de grens komen zeer verontrustende berichten. Weest dus zeer op uw hoede.” Als hij weer naar huis gaat, zegt hij: “Nu kunnen de heeren komen, wij hebben alles eraan gedaan wat wij kunnen. Ik ga nu naar huis een paar uren slaap pakken.”