Eduard Döbken

Een militair in hart en nieren. Zo kun je Eduard Georg Döbken wel omschrijven. Ver voordat de Tweede Wereldoorlog begint, heeft hij in toenmalig Nederlands-Indië al de nodige ervaring opgedaan en zijn strepen verdiend.

Döbken komt in 1888 in Dordrecht ter wereld. Als hij pas twee maanden vijftien jaar oud is, gaat hij al vrijwillig naar de Koninklijke Militaire Academie voor de opleiding tot officier voor dienst in Nederlands-Indië. Hij slaagt en is vijf jaar later benoemd tot tweede luitenant van het Koninklijke Nederlands-Indisch Leger (KNIL). In 1910 maakt hij de grote oversteek naar de kolonie, waar hij bij het 9e Bataljon wordt ingedeeld. Daar stapt hij tien jaar later met Albertine Kandou in het huwelijksbootje en in de twee jaar daarna verwelkomen zij dochter Tine genaamd en zoon Eduard.

Een leven van dienst en eer

Intussen bouwt Döbken gestaag aan zijn militaire carrière. In totaal dient hij bijna 24 jaar bij het KNIL, onder andere in het onrustige Atjeh, op het noordelijkste puntje van Sumatra. Voor zijn krijgsverrichtingen in deze regio krijgt hij het Ereteken voor Belangrijke Krijgsverrichtingen toegekend. In 1931 bereikt Döbken zijn hoogste rang en functie: hij wordt aangesteld als militair commandant van Palembang en Djambi. Twee jaar later krijgt hij op eigen verzoek eervol ontslag en gaat hij met pensioen. Samen met zijn vrouw en kinderen keert hij terug naar Nederland en het gezin strijkt neer in Den Haag.

Vergroot afbeelding Zwart-witfoto. Portret van een militair, alleen zijn hoofd is te zien. Hij draagt een dikke jas en een muts, op de kraag van zijn jas zijn aan weerszijden een zeshoekige ster aangebracht. Zijn mond hangt halfopen, waar hij een pijp in houdt.
Beeld: ©NIMH / Fotoafdrukken Koninklijke Landmacht
Majoor Eduard Döbken, commandant van het IIIe Bataljon van het 14e regiment Infanterie.

Voor het vaderland

Als in 1939 de mobilisatie begint, weet Döbken wat hem te doen staat. Hij twijfelt niet en haalt zijn uniform uit de mottenballen. Als reserve-majoor wordt hij commandant van een bataljon van het 14e Regiment Infanterie. Zijn eenheid maakt onderdeel uit van de Peel-Raamstelling in Noord-Brabant. Na een eerste terugtrekking, neemt zijn eenheid stelling bij Den Dungen, vlak achter het kanaal Zuid-Willemsvaart. Hoewel veel bruggen over de vaart al door de Nederlanders vernietigd zijn, weten de Duitsers toch de overkant te bereiken.

Zij naderen de troepen van Döbken, die bij het gehucht Poeldonk liggen ingegraven. Terwijl de vijand oprukt, besluit Döbken dat het genoeg is geweest: de Duitsers moeten worden verdreven. Het eerste doel is het uitschakelen van een Duitse mitrailleur. Om een goed voorbeeld te zijn voor zijn mannen en om het moreel op te krikken, gaat hij zelf voorop in de aanval. Achter een boerderij even verderop komt het tot een vuurgevecht met de Duitsers. Hierbij sneuvelt Döbken, samen met een sergeant en een soldaat van zijn eenheid. Na de oorlog krijgt hij voor zijn moedig optreden postuum de Bronzen Leeuw uitgereikt.