Duur: 22 februari 2011 - 11 maart 2011
Aantal militairen: 200
Onderscheidingen: geen
Dodelijke slachtoffers: geen
Achtergronden
Begin 2011 kwam een deel van de Libische bevolking in opstand tegen de regering van de dictator Moammar al-Qadhafi. De opstand begon op 15 februari 2011 in de oostelijke stad Benghazi met protesten naar aanleiding van de arrestatie van Fathi Terbilm, een mensenrechtenactivist en advocaat. Het verzet kwam voort uit eerdere protesten in Tunesië en Egypte voor meer democratie. Een beweging die later bekend werd als de Arabische Lente.
Opstand
In eerste instantie eisten de demonstranten alleen het vertrek van Qadhafi en democratische verkiezingen. De Libische regeringstroepen sloegen de demonstraties met grof geweld neer, waarna de situatie snel omsloeg naar een opstand. Benghazi viel op 20 februari 2011 in handen van de opstandelingen, die zich verenigd hadden in een Nationale Overgangsraad (NTC). Ook andere steden in het oosten van Libië kwamen al snel in handen van de opstandelingen. In maart begonnen de troepen van het Qadhafi-regime een campagne om de rebellen te verdrijven. Hierbij namen zij verschillende steden in. Geweld tegen de burgerbevolking schuwden zij niet. Qadhafi kreeg hiervoor kritiek van de internationale gemeenschap. De VN-Veiligheidsraad veroordeelde het geweld en stelde op 26 februari 2011 met resolutie 1970 een wapenembargo in tegen Libië.
Evacuatie van burgers
Na het uitbreken van de gewelddadigheden in februari begonnen veel landen al snel met het evacueren van hun burgers uit Libië. Landen die zelf of met hulp van andere landen hun burgers evacueerden waren onder meer de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Duitsland, Australië, Rusland, Oostenrijk, Chili, Italië, Frankrijk, Pakistan, Nederland, Turkije, Peru, China, India, Nepal, Sri Lanka, Bangladesh, Portugal, Servië en Griekenland. India begon bijvoorbeeld Operation Safe Homecoming, om 18.000 landgenoten via de lucht en de zee veilig Libië uit te krijgen. Duitsland en Groot-Brittannië voerden meerdere geheime reddingsacties uit.
Militaire en civiele evacuaties
De meeste evacuaties vonden plaats door de lucht en over zee. Ze werden uitgevoerd door zowel militaire als civiele vliegtuigen en schepen. Veel van de geëvacueerde burgers waren werknemers van firma's die zich in Libië hadden gevestigd, zoals oliebedrijven. Anderen waren toeristen of mensen met een Libische partner. Een deel van de laatste groep koos ervoor achter te blijven. In veel gevallen konden de burgers op vreedzame wijze via vliegvelden of havens worden geëvacueerd. Evacuatie door militairen kwam ook voor. Zoals in het geval van de evacuatie van 150 oliewerkers uit de Libische woestijn ten zuiden van Benghazi door Britse SAS-commando's. Hieronder bevonden zich ook 7 Nederlanders.
Beeld: NIMH, collectie Digitale Selecties
De Lockheed C-130 H Hercules G-273 ‘Ben Swagerman’ staat op de Italiaanse basis Sigonella klaar om Nederlandse burgers te evacueren uit Libië.
Evacuaties door Nederland
Op 22 februari 2011 maakte minister van Buitenlandse Zaken Uri Rosenthal bekend dat Nederland een honderdtal Nederlandse burgers uit Libië zou evacueren met een transportvliegtuig van het Ministerie van Defensie. Nadat de Libische autoriteiten instemden met de evacuatiemissie, landde om 18.00 uur een KDC-10 van de luchtmacht op de luchthaven van de Libische hoofdstad Tripoli. In totaal werden 32 Nederlanders en 50 burgers uit andere EU-landen geëvacueerd. Het fregat Hr. Ms. Tromp, dat onderweg was naar de NAVO-antipiraterijmissie voor de Somalische kust, werd naar Libië gestuurd om te helpen bij eventuele verdere evacuaties. Zondagmiddag 27 februari 2011 werd vanaf Hr. Ms. Tromp een Lynx-helikopter ingezet voor de evacuatie van een Nederlandse en Zweedse burger uit de stad Sirte, de geboorteplaats van Moammar al-Qadhafi.
Mislukte operatie
Bij de landing op het strand van Sirte overmeesterde een groep gewapende medestanders van het Qadhafi-regime de bemanning van de helikopter. Volgens de Libische regering vloog de helikopter zonder toestemming het Libische luchtruim binnen en was daarmee in overtreding van het internationaal recht. De 2 evacués werden dezelfde dag nog vrijgelaten en Libië uitgezet. De 3 bemanningsleden werden vastgehouden en pas in de nacht van 10 op 11 maart 2011 vrijgelaten. Daaraan gingen intensieve onderhandelingen met de Libische regering vooraf. De Europese Unie en de Verenigde Staten stonden Nederland hierin bij. Griekenland stelde een Hercules-transportvliegtuig beschikbaar om het marinepersoneel naar Athene te vliegen. De Lynx bleef in Libië achter.
Spervuur van vragen
In Nederland was de ophef over de mislukte operatie groot. De ministers van Defensie en Buitenlandse Zaken, Hans Hillen en Uri Rosenthal, kregen in de Tweede Kamer een spervuur van vragen te verduren. Zij lieten weten dat op het moment van de actie geen alternatief beschikbaar was. Gevreesd werd dat het contact met de Nederlander, werkzaam voor ingenieursbureau Royal Haskoning, niet hersteld kon worden mocht dit wegvallen. Ook was overwogen om toestemming te vragen aan de Libische autoriteiten om het luchtruim binnen te vliegen. Dit bleek onmogelijk omdat de Libische instantie die toestemming moest geven gesloten was.
Aanbevelingen voor de toekomst
Een rapport van de Commissie Toezicht Inlichtingen en Veiligheidsdiensten van 2 november 2011 stelde dat voor de operatie onvoldoende overleg had plaatsgevonden tussen de AIVD, MIVD en het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het rapport van de commissie bevatte dan ook de aanbeveling om de coördinatie tussen de verschillende instituten in de toekomst te verbeteren. Na afloop van de Libische burgeroorlog werd de Lynx-helikopter op 27 februari 2012 naar Tripoli vervoerd, voor verder transport over zee. De helikopter arriveerde 25 juni 2012 in Nederland. Eenmaal hier bleek de helikopter niet meer luchtwaardig, waarop deze werd ontmanteld en verschroot.
