Operatie Unified Protector in Libië
Duur missie: 23 maart 2011 - 31 oktober 2011
Aantal militairen: 532
Dodelijke slachtoffers: geen
Dapperheidsonderscheidingen: geen
Achtergronden
Begin 2011 kwam een deel van de Libische bevolking in opstand tegen de regering van de dictator Moammar al-Qadhafi. Het oproer begon op 15 februari 2011 in de oostelijke stad Benghazi met protesten naar aanleiding van de arrestatie van een mensenrechtenactivist en advocaat, Fathi Terbil. Het protest kwam voort uit eerdere protesten in Tunesië en Egypte voor meer democratie. Een beweging, die later bekend werd als de Arabische Lente.
In eerste instantie eisten de demonstranten alleen het vertrek van Qadhafi en democratische verkiezingen. De Libische regeringstroepen sloegen de demonstraties met grof geweld neer. Daarna sloeg de situatie snel om naar een opstand. Benghazi viel op 20 februari in handen van de opstandelingen, die zich verenigd hadden in een Nationale Overgangsraad (NTC). Ook andere steden in het oosten van Libië kwamen al snel in handen van de opstandelingen. Qadhafi zei vervolgens in een toespraak dat hij de opstandelingen zou bevechten tot zijn laatste druppel bloed. In maart begonnen de troepen van het Qadhafi-regime een campagne om de rebellen te verdrijven. Hierbij namen zij verschillende steden in, waarbij zij geweld tegen de burgerbevolking niet schuwden. Dit kwam Qadhafi op kritiek van de internationale gemeenschap te staan. De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VN) veroordeelde het geweld en stelde op 26 februari met resolutie 1970 een wapenembargo in tegen Libië.
Onderzoek Internationaal Strafhof
Begin maart 2011 startte het Internationaal Strafhof een onderzoek naar gepleegde oorlogsmisdaden in Libië. Naar aanleiding van dit onderzoek werden er arrestatiebevelen uitgevaardigd tegen onder andere Moammar al-Qadhafi en zijn zoon Saif al-Islam. Wegens het aanhoudende geweld gaf de VN- Veiligheidsraad, ter bescherming van bedreigde burgers, op 17 maart met resolutie 1973 toestemming voor militaire acties tegen het regime van Qadhafi. Een coalitie van NAVO-landen, aangevuld met enkele landen van de Arabische Liga (Qatar, de Verenigde Arabische Emiraten en Jordanië) voerden deze militaire acties uit. Met luchtsteun van de internationale gemeenschap werden de troepen van Qadhafi langzaam maar zeker teruggedreven richting de Libische hoofdstad Tripoli. Na een reeks overwinningen trokken de rebellen op 21 augustus onder lichte weerstand van Qadhafi-getrouwen de hoofdstad binnen. De opstandelingen hadden op 28 augustus de hele stad in handen, waarbij zij ook Qadhafi's hoofdkwartier innamen. Qadhafi zelf was hier echter niet. Uiteindelijk werd hij op 20 oktober opgepakt en gedood. Op 23 oktober verklaarde de Nationale Overgangsraad Libië officieel als bevrijd.
Het VN-mandaat, de taken en de uitvoering van Operatie Unified Protector
Operatie Unified Protector was een NAVO-operatie gericht op de handhaving van de VN- Veiligheidsraadresoluties 1970 en 1973. De resoluties, aangenomen op 26 februari en 17 maart 2011, maakten een no-fly zone en een wapenembargo mogelijk. Ook voorzag laatstgenoemde resolutie in de bescherming van de Libische burgerbevolking tegen geweld door de regeringstroepen van Qadhafi. Alle mogelijke middelen, behalve de bezetting van Libië door buitenlandse troepen, zouden gebruikt mogen worden om dit gebod te handhaven.
Operatie Unified Protector ging op 23 maart 2011 officieel van start. Een internationale coalitie geleid door Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten voerde de operatie uit. Het commando van de operatie lag bij de NAVO, maar het commando over de luchtaanvallen op gronddoelen bleef , wegens een gebrek aan overeenstemming binnen de NAVO, aanvankelijk onder nationaal commando van de deelnemende landen. Na aandringen van de Verenigde Staten, die hun actieve militaire rol na de initiële interventie wilden terugschroeven, nam de NAVO op 31 maart het algehele commando over.
De NAVO dwong met schepen, onderzeeboten en patrouillevliegtuigen het wapenembargo af. Het embargo had als doel het monitoren, rapporteren en indien nodig tegenhouden van schepen die onderweg waren naar Libië en verdacht werden van het vervoeren van wapens of huurlingen.
Internationale coalitie
Gevechtsvliegtuigen van de internationale coalitie zorgden voor het handhaven van de no-fly zone. Alleen landen die akkoord gingen met dit deel van de VN-resolutie namen deel aan de bombardementscampagne, zoals Canada, België, Denemarken en Noorwegen. Nederland hoorde daar niet bij.
Schepen van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk lanceerden daarnaast Tomahawk-kruisraketten op doelwitten in Libië. Nederland, Italië en Spanje droegen bij aan de handhaving van de no-fly zone door het uitvoeren van verkenningsvluchten boven Libisch grondgebied. Coalitieleden zoals Roemenië, Albanië, Bulgarije, Griekenland en Turkije participeerden door het openstellen van vliegvelden op andere wijze in de operatie. De vliegtuigen van de Arabische Liga werden alleen ingezet voor het handhaven van de no-fly zone. Operatie Unified Protector werd op 31 oktober 2011, na de val van het Libische regime, beëindigd.
Het Nederlandse aandeel
De Nederlandse regering besloot op 22 maart 2011 tot een bijdrage aan Operatie Unified Protector. De bijdrage bestond uit een mijnenjager voor de handhaving van het wapenembargo, een KDC-10 tankvliegtuig en zes F16's voor de handhaving van de no-fly zone. Van deze F16's - ondergebracht in het Fixed Wing Element - waren er vier operationeel. De twee andere toestellen dienden als reserve.
Ook leverde Nederland personeel aan de betrokken internationale staven en bemanningsleden voor de AWACS-vliegtuigen van de NAVO die actief waren in het gebied. In eerste instantie was er 198 man aan Nederlands personeel betrokken bij Operatie Unified Protector.
Nadat de KDC-10 op 3 april de laatste missie als tanker had gevlogen daalde dit aantal voor de resterende duur van de operatie tot 167 manschappen.
Bevolking beschermen
De Nederlandse regering onderbouwde de deelname aan de operatie met het argument dat de Libische burgerbevolking beschermd moest worden tegen het geweld van de troepen van (het regime van) Qadhafi. Door geweld te gebruiken tegen de eigen burgerbevolking bezat het regime volgens Nederland geen legitimiteit meer. Ondanks extra aandringen vanuit de NAVO na de start van de operatie, weigerde Nederland deel te nemen aan luchtaanvallen op gronddoelen. Het kabinet bereikte hier namelijk geen overeenstemming over.

Maritieme inzet
Hr.Ms. Haarlem voerde tussen 25 maart en 18 juni vanuit de havenplaatsen Augusta (Sicilië) en Souda (Kreta) meerdere patrouilles uit nabij de Libische kust. Daarbij werden meer dan 200 schepen aangehouden. Op 30 april kwam vanuit de NAVO het verzoek aan Nederland om het schip ook te laten deelnemen aan mijnbestrijding voor de Libische kust. De vondst van mijnen maakte de haven van Misrata onbereikbaar voor schepen. De Haarlem voerde diverse malen mijnenbestrijdingsoperaties (mine countermeasure) uit in de haven van Misrata.
Medio juni loste de bemanning van de Hr.Ms. Middelburg de bemanning van de Hr.Ms. Haarlem af. Tijdens de resterende duur van de operatie nam de Koninklijke Marine nog een paar keer deel aan mijnenbestrijding voor de Libische kust. Het werkterrein werd uitgebreid tot de havens van Tobruk en Sirte. Alleen Hr.Ms. Vlaardingen wist drie mijnen op te sporen en te vernietigen.
Luchtoptreden
Het detachement van de luchtmacht opereerde vanaf de Italiaanse vliegbasis Decimomannu op Sardinië. De KDC-10 vloog vanaf de luchthaven Elmas. Op 23 maart vertrok het sight survey team van de luchtmacht naar Sardinië, 24 uur na het politieke besluit om deel te nemen aan Unified Protector. Zij troffen op Decimomannu primitieve omstandigheden aan en het 1 (NLD) Fixed Wing Element moest de eerste tijd improviseren om alles, van kantoor- en onderhoudsruimtes tot slaapverblijven, in te richten. Een dag na het sight survey team arriveerden de F16's en de KDC-10 in Italië. Op 25 maart kwam de eerste Antonov met materieel op het eiland aan. In totaal werd er in drie dagen tijd 100 ton aan materieel ingevlogen. Op 2 april vlogen de F16's voor het eerst ter handhaving van de no-fly zone en het wapenembargo.
Vanaf Decimomannu voerden de Nederlandse F16's dagelijks maximaal zes uur lang defensive counter air-vluchten uit voor de handhaving van het wapenembargo en de no-fly zone. De Nederlandse gevechtsvliegtuigen werden ook ingezet om inlichtingen te vergaren in het Libische luchtruim. In het begin vlogen de F16's alleen voor de kust van Libië, later vlogen de toestellen ook boven Libië zelf.
Tegen het einde van de opstand in Libië liep de behoefte aan vlieguren terug en maakten de Nederlandse F16's minder sorties (vluchten). Uiteindelijk maakten de toestellen tot aan het einde van Operatie Unified Protector 639 sorties, met een totaal van 2.940 vlieguren.
