Eduard Döbken

Eduard Georg Döbken is een militair in hart en nieren. Ver voordat de Tweede Wereldoorlog begint trekt hij het uniform aan. In voormalig Nederlands-Indië doet Döbken de nodige ervaring op als militair en verdient hij letterlijk en figuurlijk zijn strepen.

Döbken komt in 1888 in Dordrecht ter wereld. Kort na zijn vijftiende verjaardag, gaat hij vrijwillig naar de Koninklijke Militaire Academie voor de opleiding tot officier bij het Koninklijke Nederlands-Indisch Leger (KNIL). Vijf jaar later, in juli 1908, bereikt hij zijn doel en wordt aangesteld als tweede luitenant van het KNIL. In 1910 maakt hij de grote oversteek naar de kolonie, waar hij bij het 9e Bataljon wordt ingedeeld. In de Archipel stapt hij met Albertine Kandou in het huwelijksbootje. Ze krijgen twee kinderen: dochter Tine en zoon Eduard.

Dienstbaarheid

In totaal dient Döbken bijna 24 jaar bij het KNIL, onder andere in het onrustige Atjeh, op het noordelijkste puntje van Sumatra. Voor zijn krijgsverrichtingen in deze regio krijgt hij het Ereteken voor Belangrijke Krijgsverrichtingen toegekend. Tussen 1931 en 1933 vervult Döbken zijn laatste functie: garnizoenscommandant van Palembang en Djambi. Na zijn eervol ontslag op eigen verzoek gaat hij met pensioen. Samen met zijn vrouw en kinderen keert hij terug naar Nederland. Ze strijken neer in Den Haag.

Vergroot afbeelding Zwart-witfoto. Portret van een militair, alleen zijn hoofd is te zien. Hij draagt een dikke jas en een muts, op de kraag van zijn jas zijn aan weerszijden een zeshoekige ster aangebracht. Zijn mond hangt halfopen, waar hij een pijp in houdt.
Beeld: ©NIMH / Fotoafdrukken Koninklijke Landmacht
Majoor Eduard Döbken, commandant van het IIIe Bataljon van het 14e regiment Infanterie.

Voor het vaderland

Als in augustus 1939 de algemene mobilisatie wordt afgekondigd, twijfelt Döbken geen moment en haalt zijn uniform uit de mottenballen. Als reserve-majoor krijgt hij het bevel over het IIIe bataljon van het 14e Regiment Infanterie. Zijn eenheid maakt onderdeel uit van de Peel-Raamstelling in Noord-Brabant. In de morgen van 10 mei komt hij direct met zijn bataljon in actie. Na de ontruiming van de stelling, nemen Döbken en zijn mannen stelling bij Den Dungen, vlak achter het kanaal Zuid-Willemsvaart. Hoewel veel bruggen over de vaart al door de Nederlanders vernietigd zijn, weten de Duitsers toch de overkant te bereiken.

Zij naderen de troepen van Döbken, die zich bij het gehucht Poeldonk hebben ingegraven. Terwijl de vijand op 12 mei verder oprukt, besluit Döbken dat het genoeg is geweest: de Duitsers moeten worden verdreven. Het eerste doel is het uitschakelen van een Duitse mitrailleur. Om een goed voorbeeld te zijn voor zijn mannen en om het moreel op te krikken, gaat hij zelf voorop in de aanval. Achter een boerderij even verderop komt het tot een vuurgevecht met de Duitsers. Hierbij sneuvelt Döbken. Ook een sergeant en een soldaat van zijn eenheid komen om. Na de oorlog krijgt hij voor zijn moedig optreden postuum de Bronzen Leeuw uitgereikt.