160 jaar Koninklijke Vereniging ter Beoefening van de Krijgswetenschap: Van rebellenclub tot autoriteit
Op 6 oktober 1865 komen ongeveer honderd personen samen in het gebouw van de vrijmetselaars aan de Fluwelen Burgwal in Den Haag. Zij komen bijeen om de oprichtingsvergadering van de Vereeniging ter Beoefening van de Krijgswetenschap (VBK) bij te wonen. Zestien officieren hebben dat voorjaar al een eerste reglement voor de nieuwe vereniging op papier gezet. Niet zonder risico, want de autoriteiten willen niets weten van een publiek debat over militaire zaken.
Het jubileumjaar 2025, waarin de (K)VBK 160 jaar bestaat, biedt een mooie gelegenheid om terug te blikken op de roerige beginjaren van de vereniging. Aan de totstandkoming van deze club ligt de overtuiging ten grondslag dat de vloot en het leger uit hun isolement moeten treden en een hechte verbinding met de natie moeten aangaan. Zonder een nauwe betrokkenheid van de burgermaatschappij bij de krijgsmacht zou het niet mogelijk zijn een sterke defensie op te bouwen. Een gedachte die nu nog steeds actueel is.

In 1864 rinkelen op veel plaatsen in Europa de alarmbellen. De reden hiervoor is dat de veiligheidssituatie op het continent plotseling zeer verslechtert. Oude, vertrouwde zekerheden zijn onverhoeds weinig meer waard. In 1815, het jaar waarin Napoleon en zijn Keizerrijk definitief worden verslagen, is Europa door de grote mogendheden Groot-Brittannië, Oostenrijk, Pruisen en Rusland op het congres van Wenen opnieuw staatkundig vormgegeven. Zij spreken af dat zij gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het in stand houden van de nieuwe internationale orde, die is gebaseerd op een precair machtsevenwicht. Nadat het enige tijd op het strafbankje heeft gezeten, mag ook Frankrijk weer toetreden tot dit selecte gezelschap van grote mogendheden. Deze vijf landen gaan de toon aangeven in wat ook wel bekend is komen te staan als het Concert van Europa.
Concert van Europa blijft spelen
De kleine landen op het Europese continent, waaronder Nederland, hebben eigenlijk weinig in te brengen. Tegelijkertijd kunnen zij zich wel redelijk veilig voelen, omdat zij een rol spelen bij het behoud van het machtsevenwicht. Zij fungeren als het ware als bufferstaatjes of als stootkussentjes tussen de grote mogendheden die elkaar altijd met een zeker wantrouwen blijven beloeren. De kleine staten kunnen zich veilig voelen omdat de grotere landen zich over hen ontfermen.
Deze aan de Weense congrestafel gecreëerde orde kwam in de decennia na 1815 met enige regelmaat stevig onder druk te staan. Door allerlei crises en een enkele oorlog loopt zij ook de nodige deuken op. Toch blijft het Concert van Europa doorspelen. De vijf grote mogendheden blijven, hoe lastig hun belangen soms te verenigen zijn, een gezamenlijke verantwoordelijkheid voelen voor het behoud van de stabiliteit in Europa. Al is het maar om hun grootste vrees, revolutie, tegen te gaan of de kop in te drukken.
Het machtsevenwicht uit balans
In 1864 stort het Weense machtsevenwicht volledig in. Oostenrijk en Pruisen voeren samen een oorlog tegen Denemarken. Deze strijd winnen de grote mogendheden vrij makkelijk, waarna zij op basis van betwistbare aanspraken de Deense koning de provincies Sleeswijk en Holstein afhandig maken. De oorlog komt als een schok. Ook in Nederland wordt dit Deense debacle met grote bezorgdheid gadegeslagen. Welke toekomst gaat Europa tegemoet, als de grote landen de bestaande rechtsorde zonder scrupules aan hun laars lappen en een brute machtspolitiek gaan voeren? Wat zijn, in dat gure klimaat, überhaupt nog de overlevingskansen van kleine landen? Wat politici en militairen in Nederland nog het meest verontrust, is dat Groot-Brittannië niets heeft gedaan om Denemarken te helpen. En dat terwijl Groot-Brittannië traditioneel toch de rol heeft van de bewaker van de balance of power op het continent en optreedt als beschermheer van de kleine staten aan de Noordzee. In Londen voert op dat moment een andere buitenlands-politieke drijfveer de boventoon. De Britten keren het Europese continent de rug toe om zich volledig op de verdere ontwikkeling van hun overzeese Empire te kunnen richten.
Zo komt Nederland in 1864 dus plotseling klem te zitten tussen een dreigend Pruisen in het oosten en een onbetrouwbare beschermheer in het westen. De kwetsbaarheid en het gevoel er plotseling alleen voor te staan leiden ertoe dat het toenmalige kabinet, onder leiding van Johan Rudolph Thorbecke, concludeert dat de landsverdediging moet worden verbeterd. Na jaren van bezuinigen moeten de uitgaven voor leger en vloot omhoog. Ook in de Tweede Kamer is daar nu een ruime meerderheid van overtuigd, de schrik zit er goed in.
Diepgeworteld wantrouwen
Er is alleen één groot probleem dat een snelle versterking van leger en vloot in de weg staat. Er is namelijk sprake van een diepgeworteld wantrouwen tussen politici en militairen. De legerleiding en met haar het grootste deel van het officierskorps heeft zich namelijk niet neergelegd bij de grondwetsherziening van 1848. Zij houden vol dat de krijgsmacht alleen absolute gehoorzaamheid verschuldigd is aan de koning. Van parlementaire zeggenschap en controle over leger en vloot willen zij niets weten.

Dit wantrouwen tussen burgers en militairen blijkt in de jaren zestig een sta-in-de-weg voor een snelle en doelmatige versterking van de krijgsmacht. Het lijkt wel alsof de toenmalige chef van de Generale Staf, Charles Nepveu, en zijn evenknie bij de vloot meer bezig zijn met het afschermen van het militaire domein tegen parlementaire bemoeienis dan met het vinden van een antwoord op de toegenomen dreiging van met name Pruisen. Terwijl Frankrijk, vanouds de grote onruststoker op het Continent, ook nog altijd niet helemaal te vertrouwen is, zeker nu het weer een keizerrijk is.
Van Den Haag naar Delfzijl
Een kleine minderheid van het officierskorps houdt er meer vooruitstrevende opvattingen op na. Deze officieren, van wie Willem Jan Knoop de bekendste is, zijn ervan overtuigd dat nauwe betrokkenheid van de samenleving een eerste vereiste is om tot een krachtige defensie te komen. Een maatschappelijk geïsoleerde krijgsmacht is naar hun mening per definitie een zwakke krijgsmacht. Leger en vloot moeten burgerlijke bemoeienis dan ook verwelkomen en aanmoedigen, wat er in politieke zin op neer komt dat de Tweede Kamer zeggenschap over het militaire apparaat krijgt. Dit geheel naar de geest van de Grondwet van 1848. Knoop en zijn geestverwanten willen dat de krijgsmacht van een koninklijk instituut een echte nationale instelling wordt. Ook in financieel opzicht moet het een volledig transparante organisatie worden. Belastinggeld dient immers verantwoord te worden besteed. Dat geldt ook voor de krijgsmacht, die zich niet voortdurend op de noodzaak van geheimhouding kan beroepen.

Deze liberale, vooruitstrevende officieren brengen hun opvattingen naar buiten via artikelen in kranten, tijdschriften en ook via eigen brochures. Dat publiceren is niet zonder risico. Hoewel de officieren dankzij de Grondwet van 1848 ontslagbescherming genieten, beschikken de militaire autoriteiten nog over een goed gevuld arsenaal om deze critici aan te pakken. In 1864 wordt bijvoorbeeld kapitein J.K.H. de Roo van Alderwerelt plotseling zonder opgaaf van redenen van Den Haag naar Delfzijl overgeplaatst. Bij gebrek aan een Siberië is een verbanning naar Delfzijl zo ongeveer het ergste wat een Nederlands officier op dat vlak kan overkomen. In het geval van De Roo werkt die strafmaatregel als een boemerang. Korte tijd later wordt de kapitein door een noordelijk kiesdistrict verkozen tot lid van de Tweede Kamer, waarna hij spoorslags terugreist naar Den Haag om vanuit de Kamerbanken zijn oppositie tegen het in zijn ogen reactionaire militaire beleid voort te zetten. In 1877 schopt hij het zelfs tot minister van Oorlog.
Morele moed
De bijzondere levensloop van De Roo mag niet verhullen dat officieren die in het openbaar hun mening verkondigen, daarvoor door hun superieuren geregeld worden geïntimideerd, getreiterd en gestraft. Niet iedereen is tegen die druk bestand. Sommigen durven bijvoorbeeld alleen nog anoniem te publiceren. Minister Blanken kondigt zelfs een algeheel publicatieverbod voor officieren af, een maatregel die faliekant in strijd is met de Grondwet. Mede daarom heeft dit verbod niet het gewenste effect.

Het vergt morele moed om als officier een kritisch geluid te laten horen, de loopbaan staat immers op het spel. Mede daarom is morele moed geen vanzelfsprekendheid, zelfs niet voor officieren voor wie dapperheid een tweede natuur hoort te zijn. Maar dapperheid op het slagveld is wat anders dan morele moed achter het spreekgestoelte. Een voorbeeld waarbij wel lef is getoond, is het idee van majoor P.G. Booms om een vereniging in het leven te roepen waarvan de leden, zowel militairen als burgers, in alle openheid over allerlei militaire aangelegenheden kunnen gaan discussiëren. Deze oprichting vindt plaats in 1865, dus als de schok van de Deense nederlaag nog nadreunt. De hoop van Booms is dat deze vrije gedachtewisseling tot een grotere betrokkenheid van de samenleving bij defensie zou leiden. Booms wil dus eigenlijk leger en vloot uit hun isolement halen. Dit betekent dan wel dat de samenleving, en dan vooral de maatschappelijke bovenlaag van de gegoede burgerij, meer belangstelling voor en kennis van militaire zaken moet krijgen. De zorg voor de landsverdediging moet voortaan de verantwoordelijkheid van iedereen zijn. Booms is ervan overtuigd dat de burger vanzelf militair gezinder wordt, als de legerleiding maar bereid is om die burger serieus te nemen en tot het militaire domein toe te laten. De op te richten vereniging zou een stap in de goede richting kunnen zijn.
Debat over militaire zaken
Helemaal origineel is het idee van Booms niet. In de jaren zestig van de negentiende eeuw worden overal in het land naar Brits voorbeeld debating societies opgericht. De leden kruisen daar de degens over tal van maatschappelijke vraagstukken. Aan al dat gepraat ligt de aan de Verlichting ontsproten gedachte ten grondslag dat als alle feiten en meningen tegen elkaar worden afgewogen, de beste oplossing voor een probleem vanzelf naar voren komt. Bij een kalm debat zal de ratio zegevieren. Daarom stuurt Booms aan op de vorming van een debating society, gewijd aan militaire zaken.
Booms gaat behoedzaam te werk. Een eenmansactie vindt hij te riskant. Daarom rekruteert hij eerst heimelijk een aantal medestanders, zodat hij uiteindelijk samen met één oud-officier en veertien andere officieren op 6 mei 1865 de oprichtingsvergadering van de Vereeniging ter Beoefening van de Krijgswetenschap kan organiseren. De eerste voorzitter wordt majoor Felix Delprat. De voornaamste doelstelling van de VBK luidt toentertijd: “Onderlinge oefening in de krijgswetenschap en meer bepaald, algemeene verspreiding van heldere begrippen omtrent krijgszaken.” Daarnaast willen de oprichters van de vereniging een ontmoetingsplaats tussen burger en militair maken.

Leger en vloot
De VBK streeft met klem een “paarse” krijgsmachtbrede benadering na. Dat is bepaald geen vanzelfsprekendheid omdat land- en zeemacht dan nog twee zeer gescheiden organisaties zijn, met ieder een eigen ministerie: Oorlog en Marine. Deze scheiding wordt in de hand gewerkt door het feit dat de vloot in de koloniën, en dan met name in de Indonesische archipel, haar eigen, separate werkterrein heeft. Tegelijkertijd is het niet goed mogelijk om over de verdediging van het moederland te spreken zonder daarbij ook de rol van de zeemacht te betrekken. Daarom is het belangrijk dat zich onder de oprichters van de VBK twee marineofficieren bevinden.

Comité van oproer en verzet
De oprichting van de VBK is de militaire autoriteiten en ook koning Willem III een doorn in het oog. De koning heeft weinig machtsmiddelen, maar hij weet bijvoorbeeld wel te bewerkstelligen dat Booms een koninklijke onderscheiding wordt onthouden. Een woedende minister Blanken doet het voorkomen alsof met de oprichting van de VBK in Nederland de revolutie is uitgebroken. Hij noemde de vereniging een “comité van oproer en verzet”. Voor deze minister is het onbestaanbaar dat een jonge subaltern officier en plein public kritiek zou kunnen leveren op het beleid van zijn superieuren. Dit zou op het podium van de VBK zomaar kunnen gebeuren en dit druist in tegen de gehoorzaamheidsplicht. Blanken vreest dat als het leger een club wordt van hoor en wederhoor, het gedaan is met de discipline. Ook het bestuur van de VBK is beducht voor die spanning tussen enerzijds de noodzaak van een kritische geest en anderzijds respect voor de hiërarchische verhoudingen. Daarom roepen zij de leden op om kritiek op gepaste wijze te uiten. Aan die oproep tot bedaardheid wordt door de meeste sprekers gevolg gegeven, waardoor de VBK al vrij snel het imago van rebellenclub van zich afschudt. Binnen enkele decennia gaat zij zelfs tot het militaire establishment behoren.
Roepende in de woestijn
Heeft de VBK de afgelopen 160 jaar haar doelstellingen waargemaakt? Een eenduidig antwoord is hier niet op te geven. Natuurlijk is het de VBK niet altijd voor de wind gegaan. De doelstellingen zijn nooit volledig verwezenlijkt. Tot haar eigen frustratie heeft de vereniging dikwijls moeten vaststellen dat het maar niet wilde lukken om het defensievraagstuk de noodzakelijk prioriteit te geven. Zo geeft de burger meer dan eens niet thuis. De VBK voelt zich daarom geregeld roepende in de woestijn.
Voor dit gebrek aan gehoor zijn enkele verklaringen te geven. Allereerst blijkt dat de verwachting dat een publiekelijk gevoerd debat als het ware bijna automatisch tot overeenstemming zou leiden veel te optimistisch ingeschat. De discussieavonden van de VBK hebben vaak eerder het effect dat zij tegenstellingen blootleggen in plaats van verschillen overbruggen. Onderling verschillen de leden flink van mening met elkaar. Iedereen is het er over eens dat de landsverdediging moet worden versterkt, maar de opvattingen lopen uiteen over hoe dat moet gebeuren. Bovendien kunnen veel sprekers zich niet losmaken van de belangen of het perspectief van het eigen wapen of dienstvak. Zo is een genieofficier van nature geneigd om te pleiten voor meer geld voor de vestingbouw, wat hem kwetsbaar maakt voor het verwijt dat hij niet verder kan kijken dan de grenzen van zijn eigen specialisme. Marineofficieren zijn eigenlijk chronisch ontevreden in de VBK omdat zij vinden dat de vloot er steevast bekaaid af komt. Daarom besluiten zij in 1883 een eigen discussieclub op te richten, met de naam ‘Vereeniging tot Behandeling van op de Zeemacht Betrekking Hebbende Onderwerpen’. Deze afscheiding geeft op haar beurt aanleiding tot het verwijt dat de officieren van de vloot zich te veel opsluiten in eigen kring.
Voor en door officieren
Daarnaast is het de VBK maar in beperkte mate gelukt burgers voor militaire zaken te interesseren. Lange tijd schommelt het aantal niet-militaire leden tussen de 15 en 20 procent. De vereniging heeft daardoor vanaf het begin een sterk militair profiel: het is eigenlijk een club voor en door officieren. Zij weet het maatschappelijk isolement van de krijgsmacht dan ook niet echt te doorbreken. Bovendien zit zij als het ware gevangen in een vicieuze cirkel. Door de beperkte aanwezigheid van burgers zijn de militaire leden regelmatig geneigd gedetailleerd allerlei vaktechnische onderwerpen te bespreken. Hierdoor verliest menig burger zijn belangstelling voor de VBK.
Europese verhoudingen
Ook de afhankelijkheid van de veiligheidspolitieke situatie in Europa maakt dat de VBK haar doelstellingen niet volledig kan verwezenlijken. Na haar oprichting in 1864 maakt de vereniging een periode van groei en bloei door. Een belangrijke oorzaak van die bliksemstart is dat het na 1864 nog lang spannend blijft in Europa. De Oostenrijks-Pruisische oorlog van 1866 en vooral de Frans-Duitse oorlog van 1870 zijn hier debet aan. Als gevolg van de vestiging van een beangstigend groot Duits Keizerrijk langs de gehele oostgrens, houdt in Nederland dat gevoel van kwetsbaarheid nog enige tijd aan. Maar geleidelijk aan neemt de belangstelling voor de landsverdediging en daarmee ook voor de VBK af, om rond de eeuwwisseling wegens de toenemende rivaliteit tussen de grote mogendheden weer toe te nemen. Maatschappelijke weerbaarheid wordt dan voor het eerst een gevleugeld begrip. Vanachter het katheder van de VBK pleit menig spreker voor een verhoging van die weerbaarheid. De hele bevolking, mannen én vrouwen moeten fysiek en mentaal weerbaar worden, wil ons kleine land niet ten ondergaan in de harde overlevingsstrijd tussen de volkeren. Ook in de twintigste eeuw deint de VBK mee op de internationaal-politieke golven. Zo trekken haar bijeenkomsten in de jaren dertig, als nazi-Duitsland opkomt, veel belangstelling. Datzelfde gebeurt in de jaren vijftig, op het hoogtepunt van de Koude Oorlog.
Van rebellenclub naar autoriteit
De VBK heeft zonder meer een belangrijke bijdrage geleverd aan het maatschappelijk bespreekbaar maken van het militaire vraagstuk en het positioneren van de krijgsmacht in het publieke domein. Dankzij de vereniging is het debat over het krijgswezen naar een hoger niveau getild en zijn er meer mensen bij betrokken geraakt. De gedrukte verslagen van de vereniging zijn een belangrijke bron geworden voor wie zich in militaire zaken wil verdiepen. In kranten en de Tweede Kamer is hier vaak naar verwezen. Hierdoor verwerft de VBK gaandeweg een autoriteitspositie. In 1965, een eeuw na de oprichting, wordt aan de KVBK het predicaat ‘koninklijk’ verleend. Door de jaren heen hebben er baanbrekende lezingen bij de vereniging plaatsgevonden, waarbij nadrukkelijk aan agendasetting is gedaan. Het bestaansrecht is dan ook nooit in het geding geweest. Mede met het oog op de huidige penibele veiligheidssituatie in Europa is de KVBK nog even relevant als 160 jaar geleden.
Deze tekst is een verkorte versie van de lezing die Ben Schoenmaker, directeur NIMH, op 22 mei jl. gaf tijdens de Algemene Ledenvergadering en tevens de viering van 160 jaar KVBK.