Vanaf midden 1943 neemt het aantal ontsnappingspogingen uit de Duitse krijgsgevangenkampen hand over hand toe. Het front nadert snel en veel gevangenen zien hun kans schoon om succesvol de linies van de geallieerde troepen te bereiken. Om deze ontwikkeling een halt toe te roepen vaardigen de Sicherheitspolizei (Sipo) en de Sicherheitsdienst (SD) op last van Heinrich Himmler in het voorjaar van 1944 een bevel uit met de onheilspellende codenaam Aktion Kugel.
Beeld: NIMH, collectie Krijgsgevangenendossiers
Luitenant-ter-zee der tweede klasse Rudi Stuffken, een van de slachtoffers van Aktion Kugel.
Duistere telex
Op 4 maart 1944 ontvangen alle Polizeileitstellen en Inspekteure der Sicherheitspolizei und des Sicherheitsdienstes een bijzonder telexbericht uit Berlijn met als titel: Massnahmen gegen wiederergriffene flüchtige kriegsgefangene Offiziere und nichtarbeitende Unteroffiziere mit Ausnahme britischer und amerikanischer Kriegsgefangener. Het bevel is in naam duister en is ook in andere opzichten opvallend. Zo betreft het in eerste instantie alleen ontsnapte officieren en niet-werkende onderofficieren. Op ontsnapte manschappen heeft het geen betrekking, omdat zij vanwege de Arbeitseinsatz vooralsnog onmisbaar zijn. Opmerkelijk is ook dat het bevel expliciet Amerikaanse of Britse krijgsgevangenen uitsluit. Hieraan ligt vermoedelijk ten grondslag dat deze landen zelf aanzienlijke aantallen Duitse krijgsgevangenen onder hun hoede hebben. Wel maakt het bevel het voorbehoud dat bij een opgepakte Amerikaan of Brit de beslissing voor overdracht aan de Sipo of SD van geval tot geval wordt bekeken door de Chef des Kriegsgefangenenwesens bij het Oberkommando der Wehrmacht, het opperbevel van de Duitse krijgsmacht.
Verdwijnende officieren
De strekking van het bevel is dat elke ontsnapte officier of niet-werkende onderofficier die wordt opgepakt, op last van het OKW onder de codenaam Stufe III aan de plaatselijke Sipo- of SD-functionaris moet worden overgedragen. De overdracht dient binnen de Wehrmacht, die immers het beheer voert over alle krijgsgevangenen, zoveel mogelijk geheim te blijven. De gedicteerde melding aan de Wehrmachtauskunftstelle (WASt) in Berlijn dient beperkt te blijven tot de mededeling: ‘geflohen und nicht wiederergriffen’. Post gericht aan de krijgsgevangene moet met dezelfde boodschap beantwoord worden. Ten slotte ontvangen ook de vertegenwoordigers van de beschermende mogendheden en het Internationale Rode Kruis dezelfde mededeling. Hiermee verdwijnt de ontsnapte (onder)officier uit de Duitse krijgsgevangenenadministratie én uit beeld bij de toezichthoudende en beschermende organisaties. De Sipo en SD dragen hem na verhoor heimelijk over aan het concentratiekamp Mauthausen in Oostenrijk. De kampleiding krijgt op haar beurt de mededeling dat de overdracht in het kader van de Aktion Kugel gebeurt. Kort na aankomst volgt executie. Dit bevel is een overduidelijke schending van de Conventie van Genève is, die in 1934 ook door het Duitse Rijk is goedgekeurd.
Tegen de lamp
Ook een aantal Nederlandse krijgsgevangenen worden het slachtoffer van Aktion Kugel. Het eerste slachtoffer is tweede luitenant Hendrik Speijers. Hij springt tijdens het transport in januari 1944 naar Neubrandenburg uit de trein. Speijers wil naar Nederland, om daar onder te duiken of door te reizen naar Spanje. Dit lijkt aanvankelijk te lukken. Verstopt onder een bank in een trein bereikt hij de Nederlandse grens. Hier loopt hij tegen de lamp als hij ongelukkigerwijze wordt ontdekt door een conducteur. Na een stevig verhoor door de SD belandt de luitenant in afwachting van het lopende onderzoek in Stalag VI C in Bathorn, een krijgsgevangenkamp voor Fransen. Om aan te kunnen tonen dat hij tot de Nederlandse krijgsgevangen officieren behoort, vraagt Speijers de Duitse autoriteiten om bij de kampleiding in Stanislau navraag te doen. Maar vanwege de recente overplaatsing is hier geen kampadministratie meer aanwezig. In Neubrandenburg antwoordt de kampleiding geen Speijers te kennen. Dit wordt hem fataal. De kampleiding van Stalag IV C draagt Speijers volgens de instructie over aan de Sipo, die hem eind maart naar concentratiekamp Mauthausen doorstuurt. Hier vindt Speijers op 3 april 1944 als eerste Nederlandse officier in het kader van de Aktion Kugel de dood.
Beeld: NIMH, collectie Leo de Hartog
‘Waarschijnlijk zullen we deze week wel brieven krijgen’, schrijft Rudi Stuffken in zijn laatste brief aan zijn ouders twee maanden voor zijn dood in Mauthausen op 2 mei 1944.
Groep van acht
Het blijft niet bij Speijers. Bij de drie transporten vanuit Stalag 371 Stanislau naar hun nieuwe kamp in Neubrandenburg ontsnappen meer dan honderd officieren, cadetten en adelborsten. Hoewel de Duitsers alle gegrepen ontvluchters naar het nieuwe kamp Oflag 67 Neubrandenburg brengen om hen daar hun straf te laten uitzitten, keren acht opgepakte Nederlanders tot hun eigen verbazing weer terug naar het stille en verlaten Stanislau. Bij aankomst hier verdwijnen Quirinus Ham, Daniël Rookmaaker, Jan Willem Eggink, Gerrit Boxman, Hendrik de Heer, Rutger Stuffken, Carolus Popelier en A.W. Verhage in de quarantainebarak. Een standaardprocedure, aangezien ze door contact met de plaatselijke bevolking mogelijk vlektyfus hebben opgelopen. Korporaal-adelborst J.H.R. van der Willigen, die vanwege ziekte op het moment van transport in het kamp is achtergebleven, en de van zijn schotwond herstellende W.A. Young voegen zich bij de acht. Kort daarop zenden de Duitsers de inmiddels herstelde Van der Willigen naar Oflag 67. Onmiddellijk na aankomst hier brengt de adelborst rapport uit aan kapitein Alexander Fiévez, adjudant van de kampoudste, over de in Stanislau achtergebleven groep. Hierop dringt de kampoudste van Oflag 67, generaal-majoor Nicolaas Carstens, bij de Duitse kampleiding aan op spoedige overbrenging van de groep.
Brieven naar huis
Dat de Duitsers Van der Willigen als enige niet-ontsnapper na zijn herstel naar Neubrandenburg overbrengen, moet de negen overgebleven mannen in Stanislau argwanend hebben gemaakt. Tegen ieders verwachting in mogen de negen eind januari 1944 elk een brief naar huis schrijven, in het Duits. De in de NIMH-collecties aangetroffen brieven bevatten opvallend genoeg, en in strijd met de strenge Prüfung-richtlijnen, een uitgebreide beschrijving van hun ontsnappingsavonturen. ‘Wir wollten auf die Ungarische Grenze an, aber wir waren in Uniform’, schrijft De Heer. Ook Eggink laat het een en ander los over zijn ontsnappingsplannen. ‘Ich hatte den Plan gefasst nach Ungarn zu gehen und hatte Adresse für Budapest.’ De meeste gevangenen spreken hun verbazing uit terug in Stanislau te zijn. Stuffken schrijft daarover: ‘Diese ungewöhnliche Art Briefpapier wird euch befremden und auch dass wir nicht in Neubrandenburg sind, unser neues Lager - Nein, wir befinden uns noch immer im alten Lager in Stanislau, aber in Quarantäne für drei Wochen zusammen mit sieben andere Holländische Offizieren. Die anderen sind allen abgefahren und wir sind also die letzten hier.’
Onheilspellende stilte
De merkwaardige situatie verontrust de echtgenotes van de vastgehouden officieren meer en meer. Onderling onderhouden ze intensief briefcontact om elkaar zoveel mogelijk op de hoogte te houden. Op 2 maart 1944 schrijven de mannen aan hun echtgenotes nog brieven waarin ze de hoop uitspreken snel naar Neubrandenburg te worden overgebracht. Daarna treedt een onheilspellende stilte in. Door het uitblijven van overplaatsing en de voortdurende ontwijkende antwoorden op hun vragen, besluit de groep uiteindelijk een nieuwe ontsnapping te wagen. Details over deze poging ontbreken, maar vast staat dat allen kort daarop worden gearresteerd.
Kille aantekening
Ondertussen heeft de kampcommandant van Neubrandenburg, op aandringen van Carstens, navraag gedaan in Stanislau. Hij ontvangt daarop het bericht dat de officieren ‘Erneut geflüchtet und nicht wiederergriffen’ zijn. De Duitse kampleiding in Neubrandenburg neemt die mededeling uit Stanislau in haar administratie over. Zo vermeldt de transportlijst van Oflag 67 met betrekking tot luitenants Ham, De Heer, Rookmaker, Young en luitenant-ter-zee der tweede klasse Stuffken: ‘Abgang am 3.3.44 in Stanislau erneut geflüchtet und nicht wiederergriffen’. Dezelfde zin typt de kampleiding op de Personalkarten van de officieren, die zij daarna naar de Wehrmachtsauskunftstelle in Berlijn stuurt. Ook de krijgsgevangenkaart van de luitenants Eggink, Boxman en aspirant-vlieger Popelier bevatten de kille standaardaantekening. Alleen op de kaart van tweede luitenant Speijers staat zijn lot wat beknopter geformuleerd: ‘Nicht wiederergriffen - ‘Stufe III’.
Gross-Rosen
In werkelijkheid zijn de negen mannen begin april 1944 overgebracht naar concentratiekamp Gross-Rosen, even ten westen van Breslau in Silezië. Groninger Siep Adema is één van de getuigen van hun aankomst. Hij verblijft al sinds 1942 in Gross-Rosen en blijkt aan het einde van de oorlog samen met A. van Heerde de enige overlevende van een groep van 86 Nederlanders. Het illustreert de erbarmelijke omstandigheden in dit kamp. Young, Popelier en Verhage verzwakken zo snel dat ze spoedig in de ziekenbarak terechtkomen. Van hieruit laat Verhage in juni 1944 aan zijn ouders weten ‘in goede gezondheid’ te verkeren.
Beeld: NIMH, gemaakt door E.J.J.F. Rossmeisl
Een recente foto van de toegangspoort van het concentratiekamp Gross Rosen. Vanaf begin april 1944 verblijven de Nederlandse slachtoffers van Aktion Kugel hier korte tijd voordat ze naar Mauthausen worden getransporteerd en daar worden vermoord.
Meer pogingen
Volgens Adema ondernemen de zes niet-zieke Nederlanders vanuit het concentratiekamp Gross-Rosen nóg een vluchtpoging. Die moeten ze met een strafoverplaatsing naar Mauthausen bekopen, waar ze op 17 april 1944 aankomen. De kampbewaking sluit hen op in Block 20, het Isolierungslager. Volgens getuigen onderneemt de groep ook hier nog verschillende uitbraakpogingen, mogelijk omdat ze een voorgevoel hebben wat hen te wachten staat. De pogingen blijken tevergeefs en op 2 mei 1944 volgt hun executie.
Vergassingen
De drie verzwakte militairen arriveren, onwetende over het lot van de zes anderen, op een later moment in Mauthausen. Young en Popelier komen er in juni aan, Verhage in augustus. Over hun lotgevallen is nauwelijks iets bekend, maar aangenomen moet worden dat zij korte tijd later door uitputting, mishandeling of executie om het leven zijn gekomen. Ook bestaat de mogelijkheid dat ze op 23 februari 1945 zijn vergast met twee andere Nederlandse militairen: de ook tijdens het transport naar Neubrandenburg ontsnapte reserve-wachtmeester Albert Ernst en tweede luitenant Jacob Willem Wallinga. Wallinga is op 22 januari 1944 ontsnapt uit Oflag 67 Neubrandenburg. Het lukt hem zelfs om Nederland te bereiken, vanwaar hij via Brussel en Parijs de Pyreneeën wil oversteken. Maar in Parijs loopt hij tegen de lamp, waarna de Duitsers hem terugvoeren naar Neubrandenburg. De kampleiding houdt hem afgezonderd van de overige Nederlanders en al snel volg, geheel conform de instructies van Aktion Kugel, overplaatsing naar Mauthausen.
Donkere voorgevoelens
In Nederland blijven de families lange tijd in onzekerheid over het lot van hun geliefden. Begin juni 1945, als de officieren uit Neubrandenburg in Nederland terugkeren, schrijft de zus van eerste luitenant De Heer aan de echtgenote van luitenant Rookmaaker: ‘Sinds 2 maart ‘44 hoorden wij niets meer van hem. Zoudt U ons even willen berichten of U al iets van Uw man gehoord heeft?’ Soortgelijke brieven versturen ook de familieleden van de andere vermiste officieren. Prins Bernhard initieert zelfs een missie tot ‘Opsporing van vermiste Nederlandse Militairen en Agenten’, onder leiding van ritmeester Bib van Lanschot. Ondanks de donkere voorgevoelens behouden de nabestaanden hoop op een goede afloop. De echtgenote van luitenant-ter-zee Stuffken schrijft begin augustus 1945 aan haar lotgenoten: ‘Van harte hopen we dat de missie succes zal hebben en kijken we met verlangen naar goede berichten uit. Waar zouden onze jongens toch zwerven? De spanning en onzekerheid zijn heel akelig en toch blijven we vol goede hoop.’
Beeld: NIMH, collectie J.G.M. van Hoppe
Na bijna twee jaar leven tussen hoop en vrees, maakt de echtgenote van Daan Rookmaaker het overlijden van haar man bekend. In tegenstelling tot wat op deze rouwkaart staat vermeld, is Rookmaker op 2 mei 1944 overleden.
Gevreesde waarheid
Pas in november 1945 komt de zo gevreesde waarheid aan het licht. Van Lanschot heeft tijdens zijn onderzoek de order van 3 maart 1944 onder ogen gekregen en weet de hand te leggen op lijsten met bewakers uit Mauthausen. Hoewel hij bij zijn onderzoek aanvankelijk op veel tegenwerking stuit, lukt het hem om twee voormalige bewakers van Mauthausen op te sporen en te verhoren. Eén van hen herkent drie officieren op de getoonde foto’s en bevestigt het lot van de Nederlandse slachtoffers. Hiermee komt eind 1945 een einde aan de kwellende onzekerheid die bijna twee jaar heeft geduurd. De laatste hoop die de nabestaanden, waarschijnlijk tegen beter weten in, koesteren is daarmee vervlogen.
Strafmaatregel
Waarom de Duitsers Aktion Kugel afkondigen, blijft tot op de dag van vandaag in nevelen gehuld. Van een afschrikkende werking is, door alle geheimzinnigheid waarmee het bevel was omgeven, geen sprake. Aktion Kugel lijkt veel meer een op zichzelf staande strafmaatregel tegen (onder)officieren die proberen te ontsnappen. De suggestie dat Aktion Kugel het directe gevolg is van de massaontsnapping uit Stalag Luft III in Sagan, houdt geen stand. De Great Escape vond immers pas plaats op 24 maart 1944, drie weken na de afkondiging van Aktion Kugel. Wel is het zogeheten Sagan Befehl, de opdracht tot het executeren van vijftig opgepakte militairen uit Stalag Luft III, geheel in lijn met Aktion Kugel. Ook zij worden in alle geheimzinnigheid vermoord, alleen niet in Mauthausen maar in de bossen bij Berlijn. Gedurende 1944-1945 executeren de Duitsers in het kader van Aktion Kugel in totaal ongeveer 4.700 geallieerde militairen, vooral krijgsgevangen Sovjet-officieren.