Het onderwerp gezondheidszorg is ook in de Conventie van Genève opgenomen. Artikel 13 van het Krijgsgevangenenverdrag van 1929 ziet toe op de (persoonlijke) hygiëne en de reinheid. Artikel 14 behandelt de verzorging door artsen, die afkomstig mogen zijn uit het land van de krijgsgevangene. Artikel 15 schrijft voor, dat er maandelijks een geneeskundige inspectie onder de krijgsgevangenen moet plaatsvinden. In zoverre de theorie. De praktijk blijkt complexer en weerbarstiger dan de tekst van het verdrag doet vermoeden.
Per ongeluk afgevoerd
Voor de kleine groep Nederlandse krijgsgevangenen tot mei 1942 is er geen geneeskundige zorg door Nederlandse artsen. Zij moeten het doen met Duitse medici en krijgsgevangen artsen van andere nationaliteiten. Wel krijgen zij bezoek van het Internationale Rode Kruis. Als in mei 1942 alle beroepsofficieren worden afgevoerd naar Oflag XIII B Neurenberg-Langwasser, bevinden zich hier ook veel artsen onder. Ondanks hun bijzondere status, artsen en geestelijk verzorgers zijn vrijgesteld van krijgsgevangenschap, zijn zij toch (per ongeluk) afgevoerd. Binnen een maand na aankomst in het kamp worden zij op 11 juni 1942 met enkele zieken terug naar Nederland gestuurd. Een viertal artsen, de landmachtartsen Willem Bakker, Jan Branger en Antonius Tellegen en de marinearts G. de Wit blijven achter.
Beeld: NIMH, collectie Mojet
Op toerbeurt
Het idee ontstaat, om voortaan drie artsen en drie verplegers op toerbeurt naar de beroepsofficieren te sturen. Het gebeurt op basis van vrijwilligheid, hetgeen door de Sanitätsoffizier bij de Wehrmachtbefehlshaber in den Niederlanden wordt toegestaan. Als in 1943 het aantal Nederlandse krijgsgevangenen drastisch toeneemt, wordt de behoefte aan artsen en verplegers groter. Veel reserveofficieren van gezondheid hebben de wens geuit om een aandeel te leveren aan de geneeskundige verzorging in de kampen. Zij kunnen 'voor eenige maanden, waarna aflossing volgt of desgewenst voor den duur der krijgsgevangenschap' vertrekken en krijgen een maandelijkse toelage van honderd gulden als de huidige inkomsten hoger zijn dan de vergoeding die men als krijgsgevangen arts zou krijgen.
Niet toereikend
De kampen waaruit zij kunnen kiezen zijn: Stanislau, Schildberg, Altengrabow en Mühlberg. Uiteindelijk vertrekken zouden er 33 artsen, vier tandartsen en 27 verplegers richting Duitsland. Op een totaal van ruim 11.000 krijgsgevangenen op meer dan vijftig locaties is dit verre van toereikend. Er moet daarom steeds een beroep worden gedaan op artsen van andere nationaliteiten, waardoor toch een redelijke mate van gezondheidszorg kan worden geboden.
Afgevoerde arts
Dat niet alle artsen vrijwillig naar Duitsland gaan, bewijst het verhaal van reserveofficier van gezondheid der 2e klasse (eerste luitenant) Adriaan Erkelens. In maart 1944 arresteren de Duitsers hem wegens vermeende deelname aan de artsenverzetsgroep Medisch Contact. Hoewel ze zijn betrokkenheid niet kunnen aantonen, voeren de Duitsers Erkelens af naar Stalag 369 Kobierzyn. In dit kamp verblijven ruim vierhonderd (meest) werk weigerende onderofficieren die geklaagd hebben dat er geen Nederlandse arts beschikbaar is.
Beeld: NIMH, collectie Krijgsgevangenschap en kampen, 1942 – 1945
1.200 gevangenen zonder dokter
In augustus 1944 wordt Kobierzyn ontruimd wegens het naderen van het Rode Leger en gaan de Nederlandse krijgsgevangenen naar Stalag IV B Mühlberg. Hier verzorgt Erkelens enkele maanden samen met officier van gezondheid der eerste klasse KNIL (kapitein) Henry Potter de Nederlandse krijgsgevangenen. Vanaf november 1944 verzoekt Erkelens overplaatsing naar Arbeitskommando Lager 17/18 in Brüx, omdat hij gehoord heeft dat 'daar 1.200 Nederlandsche krijgsgevangenen waren zonder Nederlandschen dokter en omdat het medische werk in Mühlberg ook wel door één arts verricht kon worden'.
Rapporten
Maandelijks stellen de Nederlandse artsen rapporten op, waarin verslag wordt gedaan van de zieken, de behandelingen, de medische toestand in het kamp en de behoefte aan medische middelen. Vooral uit de officierskampen Stanislau, Grüne bei Lissa en Neubrandenburg zijn veel verslagen bewaard gebleven. Medische bulletins uit de Stalags zijn aanzienlijk schaarser. Reden hiervoor is, dat de mannen over honderden Arbeitskommandos verspreid zijn en er minder Nederlandse artsen werkzaam zijn in deze kampen.
Beeld: NIMH, collectie Mojet
Preventieve maatregelen
De gezondheidszorg achter het prikkeldraad vindt getrapt plaats. Allereerst zijn er de preventieve maatregelen, zoals de inentingen tegen tyfus en pokken. Ook maken de Duitsers bij de registratie van de krijgsgevangene een röntgenfoto om gevallen van tuberculose vroegtijdig te kunnen opsporen. Bij een terugkeer na een mislukte ontsnapping volgt quarantaine vanwege de vrees voor vlektyfus. Pas wanneer de kans daarop is uitgesloten mag de krijgsgevangene (terug) in het hoofdkamp.
Ziekenbarak
Naast deze preventieve zorg hebben de kampen een of meerdere ziekenzalen voor de eerste zorg. Hiervoor is meestal een barak ingericht, die bekend staat als het Revier. De dagelijkse medische zorg is in handen van de artsen, ondersteund door verplegers en krijgsgevangenen die hand- en spandiensten verrichten. De eindverantwoordelijkheid ligt bij de Duitse Lagerarzt. Alleen met zijn toestemming kan een gevangene voor meer specialistische zorg naar een militair lazaret of civiel hospitaal buiten het kamp. Af en toe vindt er ook terugkeer naar Nederland plaats, waarbij de krijgsgevangene na behandeling weer voor een Duitse arts moet verschijnen, die bepaalt of terugkeer in krijgsgevangenschap gerechtvaardigd is.
Beeld: NIMH, collectie Thierens
Tekening van het Revier van Stalag 371 Stanislau. De tekening is in de zomer van 1943 gemaakt door majoor Jacobus van Pelt.
Gradaties
In de Stalags vervullen de artsen ook de rol van keuringsarts. Zij bepalen of de krijgsgevangene die op ziekenrapport verschijnt arbeidsongeschikt is. De gradaties van geschiktheid na de keuring variëren van het volledige inzetbare Arbeit, via Schonung, Innendienst, Innendienst mit sitzen en Krankenrevier tot het geheel ongeschikte Dienstunfähig.
Erbarmelijke omstandigheden
Vooral de slechte arbeidsomstandigheden waaraan de krijgsgevangenen in de Arbeitskommandos blootstaan, eisen hun tol. Naarmate de oorlog vordert daalt de inzetbaarheid van de Nederlandse militairen razendsnel. Op het ziekenrapport van marinearts Erkelens in Brüx, waar ruim 1.200 Nederlanders zijn tewerkgesteld, verschijnen dagelijks tussen de 120 en 150 militairen. Soldaat Godefridus Henderickx wordt in het voorjaar van 1944 door geelzucht getroffen en krijgt daarna ook nog paratyfus. In oktober 1944 constateren de artsen ook pleuritis, waarna hij in een lazaret in het plaatsje Bilin belandt. Ternauwernood overleeft Henderickx zijn ziekbed in februari 1945, maar na de oorlog wordt zou hij niet meer de oude.
Beeld: NIMH, collectie Thierens
Tekening van het bosje naast het Revier, de ziekenzaal, van Stalag 371 Stanislau. De tekening is in de zomer van 1943 gemaakt door majoor Jacobus van Pelt.
Tandartsen
Voor de gebitszorg waren Nederlandse militairen in de Stalags vooral afhankelijk van buitenlandse tandartsen. Een van de weinige uitzonderingen hierop is vaandrig Wim Ruyten, een student tandheelkunde, die in 1943 krijgsgevangenschap verkiest boven werken in Duitsland. Hij vervult in Stalag XI A Altengrabow en later in Stalag 327 Nehrybka de rol van tandarts, ondanks een groot gebrek aan ervaring. De beroepsofficieren kunnen terecht bij de tandartsen D.J.A. van der Woerd en Cornelis van Dongen. Overigens ontbreekt het de tandartsen in de Stalags en Oflags vaak aan de noodzakelijke instrumenten en middelen voor verdoving, vullingen of vervangende elementen. Hierdoor zijn ze geregeld gedwongen om gezonde tanden en kiezen te trekken.