Op 10 mei 1940 worden in alle Nederlandse koloniën Duitse staatsburgers geïnterneerd. De Nederlandse overheid ziet hen als ‘staatsvijandelijk’ burger vanwege hun Duitse nationaliteit. In toenmalig Nederlands-Indië worden bijna drieduizend Duitsers geïnterneerd.
Beeld: © KITLV/Universiteitsbibliotheek Leiden
Het koopvaardijschip Van Imhoff van de Koninklijke Paketvaart Maatschappij. Gefotografeerd in de jaren dertig.
De Van Imhoff ten onder
Als de Japanse opmars in Zuidoost-Azië vordert, besluit de koloniale overheid deze mensen ergens anders heen te brengen. De Duitse mannen worden met drie schepen naar India gebracht, naar door de Britten beheerde interneringskampen. Het laatste schip waarmee deze mannen worden verplaatst, is de Van Imhoff. Dit schip vergaat op 19 januari 1942 na een Japans bombardement. De Nederlandse en Indonesische bemanning en bewaking brengt zichzelf in veiligheid, terwijl het overgrote deel van de Duitse mannen om het leven komt. Na de Tweede Wereldoorlog komt de geschiedenis van deze scheepsramp eens in de zoveel tijd weer naar boven, vooral door media-aandacht van doortastende journalisten van televisie en geschreven pers in Nederland en Duitsland.
Internering op 10 mei 1940
Als Duitsland op 10 mei 1940 Nederland binnenvalt, worden in alle Nederlandse koloniën Duitse staatsburgers geïnterneerd. Zij gelden als ‘staatsvijandelijke’ burgers. In de toenmalige kolonie Nederlands-Indië pakt de koloniale overheid bijna drieduizend Duitse mannen op. Zij worden eerst geïnterneerd in regionale kampen en later in een groot verzamelkamp in de Alasvallei in het noorden van Sumatra.
Beeld: © KITLV/Universiteitsbibliotheek Leiden
Duitse mannen worden vanaf 10 mei 1940 op het eilandje Onrust, voor de kust van Java, geïnterneerd. Zij worden daar bewaakt door militairen van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL).
Duitse geïnterneerden onderwerp van geallieerd overleg
In de loop van 1941 worden de geïnterneerde Duitse mannen in het kamp in Lawé Sigalagala het onderwerp van geallieerd overleg. Vanwege de Japanse opmars vanuit het noorden besluit de Nederlandse koloniale overheid in overleg met de Britten dat de Duitse mannen niet langer in de Indonesische archipel geïnterneerd blijven, maar dat zij verplaatst moeten worden naar een plek buiten het mogelijke oorlogsgebied. Eerst is Australië een mogelijkheid: daarheen zijn ook geïnterneerde Japanse geïnterneerde burgers verplaatst. Uiteindelijk besluit de koloniale overheid de groep Duitse mannen naar India te brengen.
Gecharterde koopvaardijschepen
Eind december 1941 vertrekken de eerste twee schepen, de Ophir en de Plancius. Beiden zijn koopvaardijschepen van de Koninklijke Paketvaartmaatschappij (KPM). De koloniale overheid heeft in oorlogstijd de mogelijkheid deze schepen te charteren voor oorlogsdoeleinden. De schepen komen goed aan in India en de geïnterneerde mannen worden naar Dehradun gebracht, waar zij samen met andere Duitse, Oostenrijkse en Italiaanse mannen uit andere geallieerde koloniën worden opgesloten.
De laatste vaart met de Van Imhoff
Het derde schip dat Duitse mannen van Sumatra naar India moet vervoeren is de Van Imhoff. Dit KPM-schip is gecharterd door de koloniale overheid en wordt aangestuurd vanuit de Commandant der Zeemacht in Nederlands-Indië. Het schip vertrekt op 18 januari 1942 vanuit de haven Sibolga met aan boord 84 bemanningsleden van de KPM, 62 militairen van het KNIL en 477 Duitse mannen. Zij zitten in de tussendekken opgesloten in kooien van prikkeldraad.
Het bombardement
In de ochtend van 19 januari verschijnt een Japans vliegtuig aan de horizon, dat (waarschijnlijk) vier bommen op het schip afwerpt. Het schip wordt niet direct geraakt, maar raakt wel beschadigd en begint langzaam te zinken. De bemanning en bewaking verlaat het schip in de aanwezige reddingssloepen. Zij overleven de ramp allemaal. Er zijn genoeg zwemvesten voor iedereen, maar niet genoeg reddingsboten voor de geïnterneerde mannen. De Duitse mannen blijven achter op het schip. Het overgrote deel van hen komt om tijdens deze ramp.
Beeld: © Dick Pilkes
Britse schip Cingalese Prince, de Ophier en de Van Imhoff (vanaf links) liggen in november 1931 aangemeerd aan de Wilhelminakade in Makassar, Sulawesi. De twee laatstgenoemde schepen worden in 1941 en 1942 gebruikt voor het transport van Duitse mannen naar India.
Reddingspogingen en instructies
Na het noodsignaal geeft de marine instructies aan een sleepboot en aan het motorschip Boelongan om naar drenkelingen van de ramp te zoeken. Ook twee Catalina’s, vliegtuigen die op water kunnen landen, worden erop uitgestuurd om mee te zoeken. De gezagvoerders van de twee schepen krijgen instructies om eerst de Nederlandse en Indonesische scheepsbemanning en bewaking van het KNIL te redden en daarna de “betrouwbare“ Duitsers. Dit is een absoluut ongeoorloofd onderscheid bij het redden van drenkelingen op zee. Als de Boelongan Duitse drenkelingen in de oceaan tegenkomt, volgt de gezagvoerder deze instructies en neemt hen niet aan boord.
Overlevenden
Op de zinkende Van Imhoff weten enkele groepen mannen zichzelf te bevrijden en met een werkbootje, een achtergebleven reddingsbootje en wat vlotten het schip te verlaten. Zij brengen dagen op de oceaan door, met weinig eten en drinkwater. Met een meegenomen kompas bepalen zij hun koers. Enkele Duitse zeelieden onder de mannen spelen een belangrijke rol bij het navigeren van de reddingsbootjes. Dagen na de ramp komen twee groepen mannen apart van elkaar op 22 en 23 januari aan op het eiland Nias, ten westen van Sumatra. Twee mannen overlijden in die eerste dagen, zodat het aantal overlevenden neerkomt op 65 personen. Deze mannen worden door de Nederlanders op Nias opnieuw geïnterneerd.
Beeld: © Bayerische Staatsbibliothek
Een deel van de overlevenden van de ramp met de Van Imhoff wordt in 1943 op de foto gezet.
Schadevergoeding
De Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij (NSDAP), de partij van Adolf Hitler, eist in 1943 van de KPM een schadevergoeding voor de slachtoffers van de scheepsramp. Het idee is om dit geld uit te keren aan weduwen en andere nabestaanden. De KPM betaalde dit ‘zoengeld’ in oktober 1944 aan de Auslandsorganisation van de NSDAP. Het geld is, voor zo ver bekend, nooit aan de weduwen uitgekeerd. Wel krijgt de rederij van de Nederlandse overheid in de jaren 1950 de helft van dit bedrag via een geheime belastingdeal terug. Hier gaan jaren van onderhandeling aan vooraf.
Doofpot en nasleep
Direct na de ramp wil de Nederlandse (koloniale) overheid de zaak zo snel mogelijk vergeten. Dat lukt niet, omdat overlevenden en nabestaanden de geschiedenis van de ramp steeds weer opnieuw onder de aandacht brengen. Ook journalisten in Nederland en Duitsland spelen hierin een belangrijke rol. In Nederland wordt in 1965 een documentaire van de VARA niet uitgezonden. De maker van de documentaire, Dick Verkijk, werd door de VARA ontslagen en de film werd vernietigd. In de Eerste Kamer en Tweede Kamer worden hierover vragen gesteld. In de decennia na de ramp komt deze soms weer even onder de aandacht, en raakt dan weer in de vergetelheid. In 2017 leidt een nieuwe documentaire van BNNVARA, gevolgd door reacties van nabestaanden, weer tot een opleving van deze geschiedenis. Het NIMH begint vanwege de vragen van deze nabestaanden in 2022 een nieuw onderzoek.
Omdraaiing dader-slachtofferperspectief
De scheepsramp met de Van Imhoff en zijn lange nasleep kenmerkt zich door een in de Nederlandse oorlogsgeschiedenis unieke omdraaiing van het dader-slachtofferperspectief. Bij deze ramp en vooral tijdens de halfhartige reddingspogingen en in de nasleep zijn Duitsers slachtoffer van Nederlands handelen. Tot het eind van de twintigste eeuw blijkt die omdraaiing in de context van de Tweede Wereldoorlog moeilijk te accepteren.