Friedrich Karl Boger wordt geboren op 24 oktober 1884 in Knittlingen, een stad ten oosten van Karlsruhe. Friedrich wordt twee dagen later in de Evangelische kerk Leonhardskirche in Knittlingen gedoopt. Zijn ouders, Gottlieb Friedrich Boger en Marie Luise Barth, krijgen in totaal drie zoons en vier dochters.
Beeld: © Mathijs Valk
Friedrich Boger in 1912, ten tijde van zijn zending in Kameroen.
Zendeling
Friedrich is opgeleid tot monteur, maar kiest een geheel ander carrière-pad. In 1906 start hij, met personeelsnummer 1790, namelijk een opleiding aan de Missieschool in Bazel om zendeling te worden. Hij wordt zendeling in Kameroen en wordt tijdens de Eerste Wereldoorlog geïnterneerd als de Britten en Fransen deze Duitse kolonie veroveren. Na de oorlog, op 18 december 1919, trouwt hij met Helene Breuninger. Zij is geboren op 20 juni 1881 in Backnang, eveneens in het Koninkrijk Württemberg.
Na de oorlog en na zijn bevrijding in 1919 zet Friedrich zijn zendingswerk voort bij de Utrechtse Zendingsvereniging. Op de Nederlandse Zendingsschool in Oegstgeest leert hij Nederlands en over de staatsinrichting van Nederlands-Indië, het doel dat het echtpaar voor ogen heeft. Op 18 mei 1921 wordt Friedrich tijdens de jaarvergadering in Utrecht als nieuwe zendeling-leraar welkom geheten.
Naar Nederlands-Indië
Friedrich trouwt een paar maanden na zijn vrijlating met Helene Breuninger. Het echtpaar vertrekt op 4 juni 1921 aan boord van het stoomschip Insulinde vanuit Rotterdam naar Halmahera, het grootste eiland van de Noord-Molukken. Hier strijken zij neer en werken er onophoudelijk aan hun taak: het verspreiden van het evangelie. Hieronder valt ook het opleiden van nieuwe evangelisten.
Beeld: © Mathijs Valk
Op de missieschool in Basel in 1911. Friedrich Boger staat tweede van rechts.
Ziekte
In 1928 keren Friedrich en Helene wegens ziekte tijdens hun verlof terug naar Duitsland, naar Göppingen in Württemberg. Friedrich heeft last van wormen en moet een kuur ondergaan. Helene is er blijkbaar minder goed aan toe en heeft flinke maag- en darmklachten. Ze moet voor een lange behandeling naar Tübingen toe. Beiden herstellen, maar zullen in de jaren erna wel wat gezondheidsklachten houden. Toch keren ze op 9 april 1929 vanuit Amsterdam per Johan de Witt terug naar Halmahera.
Concurrentie van islam
In 1934 schrijft hij over zijn ervaringen met deze religie, waar hij veel mee te maken heeft. Als protestantse zendeling heeft hij tot doel om heidenen tot het christendom te bekeren. Maar hij heeft daarbij ook concurrentie van moslims, ook wel Mohammedanen genoemd. Er heerst op dat moment een teneur dat het zendingswerk van de moslims goedkoper is. Zijn artikel in “De Nederlander” van 9 februari 1934 zegt genoeg: ‘Wat moeten we nu doen? Moeten we onze goeroes en christenen aanmoedigen in heidense gezinnen te trouwen en weer te scheiden, om zo een paar naamchristenen te winnen? Moeten onze onderwijzers handel drijven zoals de Islamitische Imams, of christenwater verkopen voor ziekten en wonden om aan hun kost te komen?’
Boger wil hier duidelijk maken dat het protestantse zendingswerk is bedoeld om echte verandering te brengen in de harten en geesten van mensen. En dat islamieten zich in zijn ogen vooral bezig houden met het winnen van aanhangers in naam alleen. Hierbij tolereren zij dat veel van de oude heidense gebruiken mogen blijven bestaan, zolang iemand zich maar islamiet zou noemen. Boger vindt het een onwenselijke situatie.
"Moeten we onze goeroes en christenen aanmoedigen in heidense gezinnen te trouwen en weer te scheiden, om zo een paar naamchristenen te winnen?"
Opnieuw verlof
In 1936 is er opnieuw verlof. Op 13 april vertrekt de familie Boger vanuit Galela, eerst per boot naar Makassar en daarna door naar Batavia. Op 6 mei stappen ze opnieuw aan boord van het m.s. Johan de Witt. Op 27 mei gaat het echtpaar in Genua van boord en reizen zij per trein verder, eerst naar Göppingen. Al snel reist Friedrich alleen door naar Utrecht, waar hij de algemene zendingsvergadering bijwoont. Hij vertelt daar over zijn zendingswerk in Halmahera. Ook bezoekt hij Oegstgeest, voordat hij teruggaat naar Göppingen.
Beeld: © Mathijs Valk
Leden van de Utrechtse Zendingsvereniging voor hun zending naar Nederlands-Indië in 1921. Friedrich Boger zit rechts vooraan, naast hem zijn vrouw Helene Breunninger.
Gezondheidsverklaring
Een verlof van één jaar is gebruikelijk, van aankomst tot vertrek. Maar de Bogers kiezen ervoor om hun verlof in Duitsland met een maand in te korten, om tijdens hun laatste maand verschillende zendingsposten in Celebes (tegenwoordig Sulawesi) te bezoeken. Tropengenesungsheim in Tübingen heeft hen beiden “tropenfähig” verklaard, iets waar zij allebei erg opgetogen over zijn. Dit betekent zoveel als een gezondheidsverklaring voor arbeid in de tropen. De zending gaat akkoord en organiseert de reis terug. En op 7 april 1937, onder gezag van kapitein B.A. Potjer, vertrekt het m.s. Marnix van Sint Allegonde voor zijn reis naar Nederlands-Indië.
Hekserij
In 1938 schrijft Friedrich nog over een heftige gebeurtenis. In een dorp wordt een vrouw beschuldigd van hekserij. Volgens haar buurman is zijn kind gestorven door een ziekte. “Dat moest zijn veroorzaakt voor haar hekserij”, uit hij. De vrouw klaagt bij het Islamitische dorpshoofd en zegtt: ‘Mijn buurman is al 7 jaar in het islamitische geloof, maar hij nog steeds overtuigd dat er zoiets als hekserij bestaat. Als zoiets in jullie geloof nog steeds kan, dan heeft het geen enkele waarde boven onze heidense gebruiken. Dus ik word christen, want daar geloven ze deze heidense dingen niet’. De buurman krijgt een vermaning van het dorpshoofd maar trekt zich daar niets van aan. Een paar weken laten wacht hij zijn buurvrouw op in haar tuin, vermoordt haar en gooit haar lichaam in het bos. De volgende ochtend loopt hij kalm naar het districtshoofd om zijn straf te aanvaarden.
Gevangenschap
Op 10 mei 1940 wordt Friedrich, geïnterneerd door de Nederlandse koloniale overheid. Hij wordt van Halmahera naar het eilandje Onrust, voor Java, gebracht. In de zomer volgt gevangenschap in Noord-Sumatra.
Friedrich Boger gaat op 19 januari 1942 bij de scheepsramp van de Van Imhoff ten onder. Hij is dan 57 jaar oud. Zijn vrouw Helene sterft ruim vijftien jaar later op 2 augustus 1957. Ze hebben geen kinderen.